Jezus ging nu op de overzijde van de Jordaan afwaarts tot
tegenover de doopplaats van Joannes. En zie! ik zag dat Joannes
die preekte en doopte, aanstonds naar de overkant wees en
degenen die hem omringden, luidop toeriep: “Ziet het Lam Gods,
dat de zonden van de wereld wegneemt.”
Jezus verwijderde zich nu van de oever en richtte zich naar
Betabara. (Voor Betabara, zie fasc. 10, nr. 276).
Ten zeerste wordt aanbevolen hier dat schone verhaal in het
evangelie van Joannes, 1, 35‐40 te lezen.
Andreas en Saturninus, die bij Joannes gestaan hadden, zetten
zich haastig over de Jordaan op dezelfde plaats waar Jezus er over
gevaren was. Één van de twee neven van Jozef van Arimatea en
twee andere leerlingen van Joannes volgden eveneens. Na
overgevaren te zijn ijlden zij Jezus achterna en ik zag dat Jezus
zich omkeerde, hen tegemoet ging en vroeg wat zij
begeerden. Andreas was buiten zichzelf van vreugde, omdat
hij Jezus weergevonden had; hij vroeg Hem waar Hij woonde.
Jezus antwoordde dat zij Hem maar moesten volgen
en Hij leidde hen in een herberg even buiten
Betabara; ze lag tegen het water (het beekje Karrar, en
ongeveer 1 km van de Jordaan, fasc. 10, nr. 276, zie kaart
hiervoor) en Hij bleef heden met deze vijf leerlingen te Betabara
en nam met hen een maaltijd in de herberg.
Hij sprak met hen over het begin van zijn leerambt en
vertrouwde hun toe dat Hij leerlingen wilde
verzamelen. Andreas noemde Hem verscheidene van zijn
bekenden en prees hen als geschikte kandidaten; hij noemde o.m.
Petrus zijn broer, Filippus en Natanael.
Jezus sprak ook over de doop hier aan de Jordaan en
zei dat sommigen van hen hier moesten dopen; zij
antwoordden dat hier geen geschikte doopplaats was, tenzij waar
Joannes doopte en dat men toch niet welvoeglijk zijn doopplaats
kon innemen. Hierop sprak Jezus hun over de roeping
Fascikel 12
384
|