Ik bemerkte verscheidene veranderingen bij de doop; het water
werd gezegend en de dopelingen werden uit een stenen bak
gedoopt; Jezus bereidde door onderricht de dopelingen
voor. Later zal ik daar meer over zeggen; op ‘t ogenblik ben ik te
afgemat.
Na enige rust vervolgde zij:
Verscheidene leerlingen zijn naar een kleine plaats gegaan, een
uur ten westen van de doopplaats (naar Ono). Er is daar woud dat
zich met onderbrekingen of open plekken tot in de buurt van
Jeruzalem uitstrekt154. (Wald, der sich in zerrissenen Flecken bis
gegen Jeruzalem zieht.)
De inwoners leven gedeeltelijk van de overvaartdienst en de
houtnijverheid; zij maken ook de vlotten die voor de overvaart in
de Jordaan liggen. Deze plaats heet Ono. Hier is Joannes zeer
dikwijls geweest. (Hij had er op 2 plaatsen een leerhut).
De schrijver Brentano vroeg haar of deze plaats werkelijk Ono heette
en zij gaf ten antwoord: “Ja, maar er bestaat nog een stad Ono in de
stam Benjamin, niet verre van Lydda (het tegenwoordige Kefr Ana,
10 km ten oosten van Jaffa en 8 km ten noorden van Loud (Lydda)”;
het behoorde tot Benjamin, maar lag buiten de in Jos. 18, 11‐20
vastgestelde grenzen.
154 Er is daar woud. – namelijk te Ono.
Ono lag op de boorden van de rivier el-Qelt. Daar moet men dus het
woudland en het struikgewas zoeken dat K. hier vermeldt.
Wanneer V. Guérin van Qasr Jehoed naar Gilgal trok langs de Romeinse
weg en door dit gewest, beschreef hij het als volgt: “De 30 à 35 m brede
bedding van de nahr el-Qelt staat vol agnus-castus-struiken en dichte bosjes
van welig groeiend struikgewas.” (Samarie, I, 50).
Deze constructie beantwoordt nog beter aan de formulering van K. dan onze
vertaling, hoewel de zin dezelfde is. Uit het feit dat het struikgewas en de
boomachtige struiken in bosjes groeien, volgt dat er blote open plaatsen zijn.
Dezelfde zegt nog: “Heesters en boomachtige struiken, groeien in de
bedding van dit dal dat meerdere bochten maakt.” (Sam. I, 117).
Fascikel 12
483
|