10. Daarop maakte hij zich gereed en ging naar Sarefat. Toen hij bij de stadspoort kwam, zie,
daar was een weduwe bezig hout te sprokkelen. Hij riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een
kruik een weinig water, opdat ik drinke.
11. Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook een bete broods mee.
12. Daarop zeide zij: Zo waar de HERE, uw God, leeft, ik heb geen broodkoek, maar enkel een
handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken
hout te sprokkelen. Dan wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het
gegeten hebben, moeten wij maar sterven.
13. Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch
bereid mij daarvan eerst een kleine koek en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het
later bereiden.
14. Want zo zegt de HERE, de God van Israƫl: Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in
de kruik zal niet ontbreken tot op de dag, waarop de HERE regen op de aardbodem geven zal.
15. Daarop ging zij heen en deed, zoals Elia gezegd had, en een tijdlang at zij, evenals hij, en
haar huis.
16. Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des
HEREN, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had.
17. Na deze gebeurtenissen werd de zoon van de vrouw des huizes ziek: ja, zijn ziekte werd
zeer hevig, totdat er geen adem in hem overbleef.
18. Toen zeide zij tot Elia: Hoe heb ik het met u, man Gods? Gij hebt bij mij intrek genomen om
mijn ongerechtigheid in herinnering te brengen, en te maken, dat mijn zoon sterft.
19. Daarop zeide hij tot haar: Geef mij uw zoon. Toen nam hij hem uit haar schoot, droeg hem
naar het bovenvertrek, waar hij verblijf hield, en legde hem op zijn bed.
20. Daarop riep hij tot de HERE en zeide: HERE, mijn God! Doet Gij zelfs de weduwe, bij wie ik
als vreemdeling vertoef, het onheil aan, haar zoon te laten sterven?
21. Toen strekte hij zich driemaal uit bovenop het kind en riep tot de HERE en zeide: HERE,
mijn God! Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren.
22. En de HERE hoorde naar de stem van Elia, en de ziel van het kind keerde in hem terug,
zodat het levend werd.
23. Toen nam Elia het kind, droeg het uit het bovenvertrek naar beneden in huis en gaf het aan
zijn moeder. En Elia zeide: Zie, uw zoon leeft.
24. Daarop zeide de vrouw tot Elia: Thans weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het woord
des HEREN in uw mond waarheid is.
***
1 Koningen 18
Achabs dienaar Obadja ontmoet Elia
1. Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des HEREN tot Elia:
Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven.
2. En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was sterk in Samaria.
3. Daarom had Achab de hofmaarschalk Obadja ontboden. Obadja was iemand, die de HERE
zeer vreesde.
4. Toen Izebel de profeten des HEREN uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en
hen, vijftig bij vijftig, in een spelonk verborgen en met brood en water verzorgd.
5. En Achab zeide tot Obadja: Trek het land door naar alle waterbronnen en naar alle beken;
misschien zullen wij gras vinden, zodat wij paarden en muildieren in het leven kunnen houden
en geen deel van het vee behoeven af te maken.
6. En zij verdeelden onderling het land om erin rond te trekken. Achab ging afzonderlijk de ene
kant uit en Obadja de andere kant.
7. Terwijl Obadja op weg was, zie, daar kwam Elia hem tegemoet. Toen hij hem herkende,
wierp hij zich op zijn aangezicht en sprak: Zijt gij daar, mijn heer Elia?
8. En hij zeide tot hem: Ja, ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er.
Fascikel 2
133
|