Ook werd mij te verstaan gegeven dat die dauw en de daarop
volgende regen meer was dan wat men onder een verfrissing van
de dorre aarde pleegt te verstaan. Ik begreep immers duidelijk dat
zonder die dauw de komst van de H. Maagd misschien niet
minder dan 100 jaren uitgesteld was geworden.
Nu echter werden de mensengeslachten, doordat ze leven van de
vruchten der aarde, welke door de zegen bevochtigd en gedrenkt
was, werden ook de mensen, zeg ik, door die zegen gevoed en
verkwikt; het vlees dat de zegen ontving, werd erdoor veredeld.
Ik zag, in verband met het naderen van de Messias, de stralen van
die bevruchtende dauw zich door de geslachten heen uitstrekken
tot in de zelfstandigheid van de H. Maagd. Doch zoiets is niet in
menselijke woorden weer te geven. Menigmaal zag ik op zulk
een kleurige rand zich een of meer parelen vormen en op deze
parelen een menselijke gedaante verschijnen; deze ademde als
geest uit, en dit verenigde zich weer met andere zulke geest
(hauchte wie Geist aus und das sprosste wieder mit andern
solchen zusammen). Het beeld van de parelschelp had betrekking
op Maria en Jezus.
Ik zag ook dat, gelijk in Elias’ tijd de aarde en het vlees dorstten
en snakten naar regen, zo ook later de mensen en de geest
verlangden naar de doop van Joannes. Het gehele visioen doelde
zowel op de komst van de H. Maagd als op de toestand van het
joodse volk ten tijde van de Doper.
De onrust in Elias’ tijd, het verlangen en zeuren naar regen, hun
zoeken naar de profeet en anderzijds de vervolging die zij hem
niettemin aandeden, herhaalden zich later in eenzelfde smachten
van het volk naar de doop van Joannes en naar boete, in de
miskenning van Joannes door de vijandige, verblinde synagoge, in
de haat en kwade bedoelingen waarmee zij gezanten naar hem
zond71.
71 Een lange nota van Brentano korten wij in als volgt:
Fascikel 2
137
|