Slotbemerking op de reisvisioenen van K. Emmerick en
op de viering van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis op
verscheidene plaatsen.
Het valt absoluut buiten ons bestek en doel verder over het in zwang
komen van dat feest uit te weiden. Wat erover gezegd is, geeft meer zin
aan die korte mededelingen van de zienster.
Hier is het ‘t einde van onze uitwijding over die verschijning en ook het
einde van de visioenen, die Brentano hier in verband met Maria’s
Einde 13e eeuw was het ook in zwang, en druk gevierd in Nederland
(zie Kronenburg ‘Maria’s feestkring in Nederland’, blz. 47, 49-50).
In dit zelfde werk vindt men de brief van Anselmus aan zijn
suffragaanbisschop (=suffragaanbisschop = wijbisschop, als bisschop gewijd
priester zonder eigen diocees; bisschop ondergeschikt aan een
aartsbisschop), waarin hij hem weet mee te delen dat de verschijning een
gemijterde bisschop geweest is. Onderzoekers vragen zich echter af of hier
Anselmus de Oudere of de Jongere bedoeld mag zijn.
Is het de Oudere, dan dateert die brief van vóór zijn aanstelling tot bisschop.
Deze brief, in lessen verdeeld, maakte deel uit van het officie (= Het Officie
is het officiële gebed van de Katholieke Kerk, gebeden op geregelde uren),
en dit geleek bijzonder goed op het officie (= het volledige breviergebed) van
Onze-Lieve-Vrouw-geboorte.
***
Hier is evenwel ten onrechte gezegd dat Katarina Emmerick het eerst de
naam geopenbaard heeft van de Heilige die verscheen om de invoering van
het feest van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis in Engeland te vragen.
Het is de heilige bisschop Nicolaus geweest, maar dat was al sinds eeuwen
geweten.
Inderdaad, in boek I, hoofdstuk 42 van genoemde ‘Catalogus Sanctorum’
besluit Petrus de Natalibus zijn relaas der gebeurtenis met de woorden:
“De prior (kloosteroverste) vroeg de hemelse gezant naar zijn naam; deze
antwoordde dat hij de bisschop Nicolaus was en dat de H. Moeder Gods
hem gezonden had om hun deze openbaring te brengen en hen uit de nood
te helpen.”
“Cum prior de nomine nuntii interrogasset, réspondit se esse Nicolaum
episcopum et esse a Beata Dei Genitrice pro tali revelatione et eorum
liberatione transmissum.” (cfr. Bourassé, ‘Summa aurea’, III, col. 1329-
1330).
Fascikel 2
169
|