Een zinnebeeldig tafereel vermengt zich met de
werkelijkheid.
Onder de aanwezigen trokken vooral twee knapen mijn aandacht:
het waren figuren die volstrekt niet tot de familiekring schenen te
behoren en zich ook met niemand van hen inlieten en evenmin
door iemand van hen opgemerkt werden. Zij waren evenwel met
hun blond krulhaar zeer lief, innemend, aanminnig en zij hebben
met mij gesproken.
Zij hadden ook boeken, maar ik geloof (niet) om te leren.
Maria had geen boek, ofschoon ze reeds kon lezen. Hun boeken
echter verschilden hemelsbreed van de onze123; het waren lange
stroken, die ongeveer een halve el breed waren en om een stok
opgerold werden. Aan beide einden stak de stok uit, die eindigde
met een appel of knop. De grootste van de twee knapen naderde
met zijn rol tot mij en las er mij iets uit voor en verklaarde het
mij.
123 Geen boeken zoals de onze. – Ze bestaan uit lange perkamenten stroken
of ook van papyrus. De tekening toont hoe ze opgerold worden.
In de breedte is de strook in kolommen verdeeld. Naar gelang de lezing
vordert, wordt de strook van de linkerstaaf afgerold en op de rechterstok
opgerold. Men leest van rechts naar links en van onder naar boven.
De kolommen hadden bijna de lengte of hoogte van de breedte van de rol, in
‘t Latijn: ‘volumen’.
Toen had het Hebreeuws nog geen klinkers; het schrift bestond alleen uit
medeklinkers. Deze spelling, eigen aan de Semitische talen, bleef in Perzië
tot in de 17e eeuw bewaard. Daaruit volgt dat niet zelden geheel
verschillende woorden gelijk geschreven waren.
Uit de context moest bijgevolg hun betekenis opgemaakt worden.
De letters ‘BK’ konden betekenen: ‘bek’, ‘beek’, ‘bok’, ‘bak’, enz.
Dit zal K. bedoelen als ze zegt dat één letter een geheel woord (misschien
beter: ‘lettergreep’) betekende.
Fascikel 2
221
|