genaaid beeld versierd was114 en die als een voorhangsel een soort
kastje verborg, waarin schrift- en gebedsrollen lagen.
Op dat altaar lag, benevens de drie stellen feestgewaden van
Maria, ook nog menigerlei andere stoffe, die familieleden voor de
uitzet van het kind als geschenk meegebracht hadden. Vóór het
altaar stond op een verhoog met trappen, een soort troontje.
Joakim en Anna en de overige familieleden waren hier allen
vergaderd. De vrouwen stonden achteruit en de meisjes ter zijde
van Maria. De priesters traden blootsvoets binnen; er waren er nu
5 tegenwoordig, doch slechts 3 in ambtsgewaad en dezen waren
het, die de plechtigheid leidden.
Één van hen nam de kledingstukken van het altaar, verklaarde hun
betekenis en overhandigde die aan Anna’s zuster van Sefforis, die
114 Nota van Brentano. – Toen de vlucht van de H. Familie naar Egypte
nakend was, sprak de zienster van een soortgelijk beeld op een
voorhangsel. Toen deed het haar echter ook denken aan Melchisedek,
maar aangezien zij ook Mozes vermeldde, zal het beeld, gezien wat zij er
hier over zegt, wel Mozes voorgesteld hebben.
Hier zegt zij: “Het was het beeld van een man, ik geloof van Mozes. Hij had
een wijde gebedsmantel om, zoals hij er een droeg, wanneer hij op de berg
iets van God ging afsmeken. Op deze afbeelding had hij de wetstafelen niet
in zijn handen, maar hij had ze aan zijn zijde of arm hangen.
Mozes was zeer groot en ook breed geschouderd en had blond haar; zijn
hoofd was hoog en puntachtig en deed aan een suikerhoed denken. (In
Westfalen is dit een muts in de vorm van een hennin).
Zijn neus was groot en gebogen als een haviksneus. Op zijn breed
voorhoofd had hij boven twee uitsteeksels of knobbels, als (beginnende)
hoornen; ze waren naar elkander gekeerd, maar niet hard als die van dieren,
maar vleesachtig of week onder de huid, en als geribd of gestreept; ze
staken als twee bruinachtige, eeltige aanwassen boven op het voorhoofd
slechts een weinig uit; ze vertoonden zich reeds in zijn kinderjaren als kleine
wratten. Dit gaf hem een eigenaardig voorkomen; ook zag ik het niet gaarne
en kon het niet goed lijden: onwillekeurig deed het mij denken aan
afbeeldingen van de duivel. Ik heb meer dan eens zulke uitwassen of
knobbels gezien op het voorhoofd van oude profeten en van sommige oude
kluizenaars. Enigen hunner hadden maar één knobbel, maar dan midden
op het voorhoofd.”
Fascikel 2
205
|