Ik herinner me nog dat Joakim aan ieder offerdier, vóór het
geslacht werd, de hand op de kop moest leggen (cfr. Lev. 7, 29-
30). Het bloed moest hij opvangen in een bekken en ook nog
sommige andere delen in ontvangst nemen. Er stonden daar
allerhande zuilen, tafels, schalen en vaten, waarop alles in stukken
gesneden, verdeeld en gerangschikt werd. Het schuim van het
bloed werd verwijderd; het vet, de milt en de lever werden
afgezonderd. Ook werd alles gezouten. De ingewanden van de
lammeren werden gereinigd, ergens mee opgevuld en terug in het
lichaam geplaatst, zodat het weer een geheel lam scheen te zijn.
De poten van de dieren werden alle kruisgewijs gebonden. Een
aanzienlijk gedeelte van het vlees werd naar een ander hof bij de
tempelmaagden gebracht, die er iets aan te verrichten hadden.
Waarschijnlijk moesten zij het voor zichzelf of voor de priesters
etensklaar maken. Dit alles geschiedde met een ongelooflijke
vaardigheid en orde. De priesters en levieten kwamen en gingen
altijd twee en twee, en bij deze zo verscheiden en ingewikkelde
arbeid verliep alles met de grootste regelmaat en vlotheid.
De voor het offer bestemde stukken, die men zoutte, bleven tot de
volgende dag liggen en werden eerst dan werkelijk geofferd.
In de herberg werd heden een feest met een maaltijd gevierd.
Met de kinderen meegerekend waren er in het geheel wel 100
deelnemers. Het getal meisjes van verschillende leeftijd beliep op
zijn minst 24; ik zag daar o.m. Serafia, die na Jezus’ dood
Veronika genoemd werd; zij was nu reeds tamelijk groot en kon
10 of 12 jaar oud zijn.
De meisjes vlochten kransen en bloemslingers voor Maria en haar
begeleidstertjes en versierden ook zeven kaarsen of fakkels. Dit
waren als skeptervormige kandelaars zonder voet of onderstel en
boven laaide een vlam, doch ik kan niet meer zeggen of ze gevoed
werd met olie of was of een andere brandstof.
Fascikel 2
255
|