Toen deze eens uitgedroogd was, wilde Herodes de Grote een
vijver en een waterleiding bouwen en, om onkosten te dekken,
heilige gewaden en vaatwerk uit de tempel verkopen. Het
scheelde weinig of dit verwekte een opstand. Uit alle hoeken en
kanten van het land kwamen de Essenen naar Jeruzalem en
verzetten er zich tegen; de Essenen waren immers belast met het
toezicht en de zorg voor de priestergewaden; dit valt me opeens
weer te binnen.
De priesters spraken nu verder tot de kleine Maria: “Vele onder
de andere meisjes, die zonder uitzet of bekostiging in de tempel
werden opgenomen, hebben met de toestemming van hun ouders
de verplichting op zich genomen om, zohaast hun
lichaamskrachten er hen in staat toe stellen, de met bloed bespatte
priesterklederen en andere ruwe wollen doeken te wassen. Dit is
een harde arbeid, waarbij niet zelden het bloed uit de handen
vloeit. Gij zijt daartoe niet gehouden, omdat uw ouders in de
kosten van uw verblijf voorzien.”
Maria verklaarde hierop zonder aarzelen dat zij deze arbeid
gaarne op zich wilde nemen, indien men haar ten minste daartoe
waardig keurde. Onder dergelijke vragen en antwoorden verliep
en eindigde Maria’s inkledingsfeest.
58.
Ik zag Maria gedurende deze heilige plechtigheid herhaaldelijk zo
groot naast de priesters staan, dat zij boven hen uitstak; dit was
een symbolische voorstelling, waardoor mij de wijsheid en
genade die in haar waren, te kennen gegeven werden. De
priesters waren vol blijdschap en bewondering.
Ik zag Maria bij het einde van de plechtigheid door de
voornaamste priester gezegend worden. Zij stond tussen twee
priesters op het troontje of verhoog; de zegenende priester stond
tegenover haar en de overigen achter hen. De priesters lazen uit
rollen wisselgebeden (met verzen en antwoorden) en de
Fascikel 2
216
|