Nadat zij echter in de namiddag enige ogenblikken gesluimerd had,
bezon ze zich en vertelde:
Die knapen zag ik slechts op een geestelijke wijze: ze betekenden
iets; zij waren daar niet werkelijk; zij vertegenwoordigden
profeten. De grootste droeg met grote ernst zijn rol. Deze voor
mij open houdend, toonde hij mij daarin de plaats uit het derde
hoofdstuk van het boek Exodus, waar Mozes in de brandende
doornstruik Jahweh ziet, die hem beveelt zich te ontschoeien (Ex.
3, 1-6).
Deze passus verklaarde hij mij als volgt: gelijk de doornstruik
brandt zonder op te branden, zo ontbrandde nu ook in het kind
Maria het vuur van de H. Geest, en zij droeg die heilige vlam met
kinderlijke eenvoud en onbewust in zich. Dit vuur dat de struik
niet verteerde, beduidde ook de op komst zijnde vereniging van
de Godheid met de mensheid: het vuur betekende God; de
doornstruik de mensen.
Ook de betekenis van het zich ontschoeien verklaarde mij de
knaap. Ik herinner me echter niet meer nauwkeurig zijn uitleg;
ik geloof nochtans dat het betekende
-
dat nu het omhulsel afgelegd werd en de zaak,
het wezen zelf verscheen;
-
dat de voorafbeelding een einde nam en de werkelijkheid
begon;
-
dat de Wet afgedaan had en week voor haar vervulling,
-
dat een grotere gekomen was dan Mozes en alle profeten.
De andere knaap droeg zijn rol aan een dunne stok als een vaantje
dat speelt in de wind. Dit beduidde dat Maria nu haar weg begon,
haar loopbaan en zending: de moeder te worden van de Verlosser.
Die weg betrad zij nu blijde en opgewekt. De knaap gedroeg zich
echt als een kind en speelde met zijn rol. Dit betekende de
kinderlijke onschuld van Maria, op wie zulk een grote belofte
rustte; haar heilige bestemming belette haar niet hier te spelen als
een kind.
Fascikel 2
223
|