Bij Christus’ dood zag ik de grond boven de grafkuil der onnozele
kinderen inzinken; hun zielen verschenen op die plaats en
zweefden van daar weg (cfr. fasc. 31, nr. 1955; hier geen
commentaar).
Joannes in de woestijn.
184.
Reeds is vermeld hoe Elisabet, na door een engel gewaarschuwd
te zijn, de kleine Joannes opnieuw in de woestijn in veiligheid
bracht. Deze gebeurtenis werd mij als volgt getoond.
Elisabet moest een hele tijd zoeken om een spelonk te vinden, die
haar verborgen en veilig genoeg scheen, en dan bleef zij daar
ongeveer 40 dagen bij haar kind.
Toen zij weer huiswaarts keerde, kwam een Esseen uit de
communiteit van de berg Horeb tot de knaap in de woestijn en
bracht hem voedsel en voorzag in al zijn behoeften. Deze Esseen,
wiens naam ik reeds dikwijls geweten en telkens weer vergeten
heb, was een verwant van Hanna uit de tempel; hij kwam in het
begin om de 8 dagen, later om de 14 dagen, en dit duurde tot
Joannes zijn hulp niet meer behoefde; dit uur echter liet niet lang
op zich wachten, want spoedig voelde Joannes zich in de woestijn
meer op zijn gemak en in zijn element dan onder de mensen. Hij
was door God bestemd om zonder contact met de mensen en hun
misdaden in de woestijn in ongerepte onschuld op te groeien;
evenmin als Jezus heeft hij onderricht op een school genoten. De
H. Geest zelf heeft hem in de woestijn onderwezen.
Ik zag dikwijls een licht of lichtende gestalten als een engel bij
hem. Deze woestijn was niet dor noch geheel onvruchtbaar; er
groeiden in de diepten tussen de rotsen verscheidene kruiden en
struiken die allerlei bessen droegen, ook aardbessen die Joannes
op zijn zwerftochten plukte en at (nr. 175, voetnoot 371).
Fascikel 7
784
|