Verborgen Leven van de Emmanuel
(vervolg en slot)
De H. Familie te Nazareth.
196.
Ik zag in de H. Familie nooit meer dan drie personen: Jezus,
Maria en Jozef (fasc. 3, nr. 76, voetnoot 172).
Ongeveer van Jezus’ 10e tot zijn 20e jaar zag ik hen tweemaal in
een vreemd huis te Nazareth wonen, als woonden zij als huurders
bij andere mensen in.
Ongeveer van Jezus’ 20e tot zijn 30e levensjaar zag ik hen in een
huis alleen.
In dit huis waren drie afzonderlijke kamertjes afgeschoten; de
kamer van de Moeder Gods was de ruimste en aangenaamste; ook
kwamen zij hier voor het gebed tezamen. Behalve voor de
gebedsuren zag ik hen zeer zelden alle drie bijeen.
Onder het gebed stonden zij rechtop; zij hielden de handen op de
borst gekruist en schenen luidop te spreken; ik zag hen dikwijls
bidden onder een ontstoken lamp met verscheidene wieken; ook
baden zij wel bij het licht van een armkandelaar, die aan de muur
bevestigd was en waarop een vlam brandde.
Jezus was meest in zijn kamer alleen; Jozef timmerde in de zijne;
ik zag hem staven en latten snijden, stukken hout effenen of glad
maken en ook wel met een balk aangedragen komen en Jezus hem
helpen. Maria naaide meestal en vervaardigde met kleine stokjes
of haakpennen een soort breiwerk; zij was dan gezeten en had een
korfje naast zich; ieder sliep in zijn kamertje alleen en het bed
bestond uit een deken dat men elke morgen bij het opstaan
samenrolde (fasc. 3, nr. 72, voetnoot 165).
Tot tegen zijn 12e jaar zag ik Jezus zijn ouders alle mogelijke hulp
bieden (cfr. Lk. 2, 51-52). Op de straat of waar de gelegenheid
Fascikel 7
829
|