een dieper gelegen open plaats tussen vervallen wallen afdalen,
waar een grote dikke boom stond (zie nr. 185, bijna einde
voetnoot 398). Maria had een steel met een schopje eraan in de
hand, gelijk de reizigers er daar dikwijls een gebruiken en zij stak
ermee bij de boom in de aarde en zie! een straal schoon helder
water borrelde omhoog. Vol vreugde liep zij haastig Jozef
roepen. Aanstonds groef hij de bron op en kwam tot de
ontdekking dat ze dieper in de grond reeds van ouds ommuurd
was en dat ze slechts verstopt, bedolven, verloren had gelegen; hij
bracht ze weer in goede, bruikbare staat en bekleedde ze sierlijk
met (toegevoegd) metselwerk, (legte ihn sehr schön mit Steinen
aus).
Bij deze bron, naar de kant vanwaar Maria gekomen was, lag een
grote steen, bijna gelijk een altaar; ik meen dat hij oudtijds ook als
altaar dienst heeft gedaan, doch ik ben vergeten in welke
omstandigheden. Hier heeft de H. Maagd later dikwijls de doeken
en kleedjes van Jezus in de zon gedroogd, na ze hier gewassen te
hebben.
Dat hier een bron bestond, bleef vooralsnog een geheim; alleen
was het bekend aan de H. Familie die er het uitsluitend gebruik
van behield totdat Jezus reeds groot genoeg was om allerlei kleine
boodschappen te doen en ook water voor zijn moeder te halen.
Toen zag ik dat Hij eens andere kinderen bij de bron bracht, water
schepte in een holgebogen blad en hun te drinken gaf. Deze
kinderen liepen dit aan hun ouders vertellen; hierop was het
bestaan van de bron gekend en kwamen ook andere mensen naar
de bron, doch zelfs nu bleef ze overwegend ten gebruike van de
Joden. (In de bijzonderheden van deze bronontdekking kan men
een symbolische betekenis erkennen.)
Ik zag Jezus ook de eerste maal water gaan halen voor zijn
Moeder. Maria lag in haar gewelf waar het voorhuis tegen
aangebouwd was op de knieën in gebed. Toen sloop de kleine
Jezus met de waterzak voorzichtig naar de bron en bracht hem
half gevuld naar huis; dit deed Hij nu voor de eerste maal. Maria
Fascikel 7
805
|