Tussen Betsoer en Jeruzalem ligt een mooi dal546. Men kan van
de hoge punten van de ene stad die van de andere stad zien. Aan
de noordkant, die ik nog niet goed nagezien heb, is Betsoer steil
en onaanvechtbaar. (Behalve aan de zuidoostkant is de heuvel
door ravijnen omgeven).
Hier was eenmaal de Verbondsark een tijdlang en geheel openlijk;
het zou me daarom verwonderen, indien dit niet in de H. Schrift
stond; ik heb vergeten bij welke gelegenheid, maar het was,
geloof ik, toen men ze terugbracht.
Ook is David hier herhaaldelijk geweest. Eens dat Saül met de
spies naar hem geworpen had en hij naar de overzijde van de
Jordaan gevlucht was, heeft Jonatan hem weer terug over de
546 Mooi dal! – Het is de bovenloop van de wadi Soerar en hij richt zich van
noord naar zuid, dan tegenover Jeruzalem naar het zuidoosten, tenslotte
naar het westen.
Het is een bekend, diep en door zijn wilde schoonheid indrukwekkend dal.
Vele schrijvers van reisverhalen en bedevaarten maken er gewag van.
Uit de vele aantekeningen die ik er over verzamelde, laat ik er hier een paar
volgen.
-
“Het is”, volgens D.B. bij het woord ‘Coulon’, “één van de mooiste
valleien van Palestina; ze is aan weerszijden bedekt met olijf- en
allerhande andere vruchtbomen.”
-
Mislin legt in zijn beschrijving de nadruk op het wild en geweldig
natuurschoon van die vallei, welke bij elke van haar talrijke bochten
steeds nieuwe verrassende panorama’s vertoont.
-
Uit de richting van Jeruzalem in de vallei afdalend komt Portmans onder
de indruk van de vervaarlijke weg en buitengewoon steile helling.
Hij bemerkt rechts de berg Nebi Samwil en bestijgt aan de overzijde
nogmaals een zeer steile helling …
Terugkerend in de tegenovergestelde richting zegt dezelfde: “Wat voor
een vallei ligt daar toch aan onze voeten; het schijnt dat ze zinkt zonder
einde, zonder bodem. De weg kronkelt geweldig, wegens de steile
helling. Onze paarden galopperen verschrikkelijk. Het afdalen van de
Alpen maakte op mij een mindere indruk. Hoe verder wij dalen, des te
dieper wordt de vallei; het uitzicht is heerlijk. Nu hebben wij de Nebi
Samwil links en het schilderachtige dorp Ain Karem rechts.”
Fascikel 22
1972
|