21. En de stenen zullen overeenkomstig de namen der zonen van Israël twaalf in getal zijn,
overeenkomstig hun namen; als zegelgraveerwerk zullen zij, elk met zijn naam, zijn voor de
twaalf stammen.
22. Ook zult gij op het borstschild gedraaide kettinkjes maken, vlechtwerk, van louter goud.
23. Gij zult op het borstschild twee gouden ringen maken en de beide ringen aan de beide
einden van het borstschild zetten.
24. Gij zult de beide gevlochten kettinkjes van goud in de beide ringen aan de einden van het
borstschild doen.
25. De beide andere einden der beide gevlochten kettinkjes zult gij aan de beide kassen
vastmaken en op de schouderstukken van de efod zetten, aan de voorkant.
26. Gij zult twee gouden ringen maken en ze aan de beide einden van het borstschild zetten, op
de binnenrand, die naar de efod toegekeerd is.
27. Ook zult gij twee gouden ringen maken en ze op de beide schouderstukken van de efod
zetten, onderaan, aan de voorkant, dicht bij de plaats waar hij verbonden is, boven de gordel
van de efod.
28. Dan zal men het borstschild met zijn ringen aan de ringen van de efod vastbinden met een
blauwpurperen snoer, zodat het op de gordel van de efod vastzit, en het borstschild niet van de
efod kan afschuiven.
29. Zo zal Aäron de namen der zonen van Israël in het borstschild der beslissing op zijn hart
dragen, wanneer hij in het heiligdom komt, tot een voortdurende gedachtenis voor het
aangezicht des HEREN.
30. En gij zult in het borstschild der beslissing de Urim en de Tummim leggen; zij zullen op het
hart van Aäron zijn, wanneer hij voor het aangezicht des HEREN komt, en Aäron zal de
beslissing voor de Israëlieten voortdurend op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEREN.
31. Gij zult het opperkleed van de efod geheel van blauwpurper maken.
32. De halsopening zal in het midden ervan zijn: de halsopening zal rondom een rand hebben
van weefsel als bij een pantser, opdat het niet scheure.
33. En gij zult op zijn zomen granaatappels in blauwpurper, roodpurper en scharlaken, rondom
op zijn zomen, zetten, en gouden belletjes overal daartussen: 34 telkens een gouden belletje
en een granaatappel, rondom op de zomen van het opperkleed.
35. Aäron nu zal dit aanhebben, als hij dienst doet, en het geluid ervan zal gehoord worden,
wanneer hij in het heiligdom komt voor het aangezicht des HEREN en wanneer hij naar buiten
komt, opdat hij niet sterve.
36. Ook zult gij een plaat van louter goud maken en daarop graveren als zegelgraveerwerk:
Den HERE heilig.
37. Gij zult haar aan een blauwpurperen snoer bevestigen, en zij zal zich bevinden op de
tulband, aan de voorkant van de tulband.
38. Zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, en Aäron zal de schuld dragen, gelegen in de
heilige dingen die de Israëlieten heiligen bij al de gaven van hun heilige dingen; ja, zij zal
voortdurend op zijn voorhoofd wezen, zodat zij welgevallig zijn vóór het aangezicht des HEREN.
39. Gij zult het onderkleed van fijn linnen met ingeweven patroon weven, en een tulband
maken van fijn linnen en een gordel zult gij maken van veelkleurig weefwerk.
40. Voor de zonen van Aäron zult gij onderklederen maken en gij zult voor hen gordels maken,
en hoofddoeken zult gij voor hen maken tot een prachtig sieraad.
41. Dan zult gij daarmede uw broeder Aäron en zijn zonen bekleden en hen zalven, wijden en
heiligen, zodat zij voor Mij het priesterambt bekleden kunnen.
42. Maak voor hen linnen broeken, om hun schaamte te bedekken: van de heupen tot aan de
dijen zullen zij reiken.
43. Aäron en zijn zonen zullen die dragen, wanneer zij komen naar de tent der samenkomst of
wanneer zij naderen tot het altaar, om dienst te doen in het heiligdom, opdat zij geen
ongerechtigheid op zich laden en sterven. Het is een altoosdurende inzetting voor hem en voor
zijn nakomelingschap.
Fascikel 22
2014
|