Tenslotte, nadat zij God voor alle aan de tempel bewezen
weldaden bedankt hadden, dankten zij Hem op dit feest ook nog,
omdat Hij een zekere slechte, liederlijke kerel had laten sterven,
die met geweld hoerenbeelden, de standbeelden van zijn
boelinnen bij de ingang van de tempel, waar de kramers staan,
had laten opstellen.
Dit was geen Jood, maar één die ten tijde van Sennacherib leefde;
hij is door een goddelijk ingrijpen omgekomen. Toen hij de
tempel wilde binnengaan, barstte zijn buik open en ik zag hem bij
de tempel dood neervallen.
Deze misdadiger, zo last Brentano hier in, was zonder twijfel de
zogenaamde Niskalenus, voor wiens dood een vreugdefeest in de
joodse kalender op 22 Sebat aangetekend is563.
Na de oefeningen in de synagoge ging Jezus nog met enige
leerlingen in de tempel, waar maar weinige mensen meer waren.
De levieten liepen her- en derwaarts, reinigden de lampen en
vulden ze met olie voor morgen.
Jezus ging op ongewone plaatsen tot hen; Hij kwam tot in de
vestibule van het Heilige, waar de grote leerstoel
staat en richtte daar tot de levieten diepzinnige
toespraken; zij luisterden enige tijd en dan kwamen er enige die
Jezus berispten over de vermetelheid, waarmee Hij hier op een
ongewone tijd en op ongewone plaatsen rondging en zij gaven
Hem met verachting de spotnaam ‘Galileeër’.
563 In de joodse kalender luidt het op 22 Sebat:
“Feest voor de dood van een zekere Niskalenus, die bevolen had in de
tempel beelden en figuren te plaatsen, die door de Wet verboden waren.
Maar hij stierf en zijn verordeningen bleven onuitgevoerd.
De Joden situeren het feit onder de hogepriester Simon, bijgenaamd Justus,
maar men weet niet wie die Niskalenus geweest is.” (Megill. C. 2).
K. sprak ervan in fasc. 12, nr. 408, voetnoot 167.
Heden wordt niet zijn dood ‘gevierd’, maar herdacht als één van de vele
weldaden aan de tempel en het joodse volk bewezen.
Fascikel 22
2002
|