mogelijk te bewaren;
zij wisten hoe dikwijls de komst van het Heil door de zonden
en onreine hartstochten van de mensen uitgesteld was
geworden en zij wilden met hun reinheid en kuisheid voor de
zonden van de andere mensen voldoen.
Dit alles was in hun orde door enige profeten op een
geheimnisvolle wijze ingesteld en geregeld, zonder dat zij
nochtans ten tijde van Jezus, gezamenlijk als vereniging, een
duidelijke kennis hadden van de Messias en hun rol te zijnen
opzichte. Zij waren, wat de zeden en de godsdienst betreft,
voorlopers van de toekomstige Kerk. Zij hadden vroeger veel
bijgedragen tot de geestelijke opvoeding en leiding van de
voorouders van Maria en van andere heilige geslachten (zie fasc.
1, de nrs. 7-12). De zorg voor Joannes in zijn jeugd was hun
laatste groot en verdienstelijk werk geweest.
Alle verlichten onder hen bekeerden zich tot het christendom; een
deel van hen gingen reeds ten tijde van Jezus tot de leerlingen
over en een ander deel sloot zich even later bij de reeds gestichte
Kerk aan; zij hielpen de geest van versterving en van het regulier
leven vormen, door de gebruiken en onderhoudingen van het
gemeenschapsleven, die zij zich in hun orde eigen gemaakt
hadden, mee te brengen in hun nieuw milieu, en zo droegen zij
ook bij tot de grondslagen van het kluizenaars- en kloosterleven in
de ontluikende christelijke Kerk.
Maar een grote menigte onder hen, die niet tot de vruchten, maar
tot de dorre takken behoorden, bleven in de gewoonte van hun
oude levenswijze afgezonderd, verstarden en ontaardden tot een
sekte, die allerlei heidense spitsvondigheden overnam en zelfs
vele ketters voortbracht, wanneer de Kerk reeds bestond.
Jezus had nooit bijzondere betrekkingen met hen,
noch enige opvallende gelijkheid in zijn levenswijze.
Hij was ook met geen van hun leden in nauwer gemeenschap dan
met om het even welke andere vrome en weldenkende mensen.
Fascikel 22
2008
|