17. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn
dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw
naaste is.
Israël vreest voor de verschijning des HEREN
18. En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de
bazuin en de rokende berg. Toen het volk het zag, beefde het en bleef van verre staan.
19. En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, dan zullen wij horen; maar God spreke niet
met ons, opdat wij niet sterven.
20. Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is gekomen om u op de proef te
stellen, en opdat er vrees voor Hem over u kome, dat gij niet zondigt.
21. Het volk nu bleef van verre staan, maar Mozes naderde tot de donkerheid waarin God was.
Voorschriften inzake de eredienst
22. Toen zeide de HERE tot Mozes: Zó zult gij zeggen tot de Israëlieten: gij hebt gezien, dat Ik
van de hemel met u gesproken heb:
23. gij zult naast Mij geen goden maken; noch van zilver noch van goud zult gij ze u maken.
24. Een altaar van aarde zult gij voor Mij maken en daarop offeren uw brandoffers en uw
vredeoffers, uw kleinvee en uw runderen. Op elke plaats waar Ik mijn naam doe gedenken, zal
Ik tot u komen en u zegenen.
25. Indien gij echter een altaar van stenen voor Mij maakt, dan moogt gij het niet bouwen van
gehouwen steen; wanneer gij dat met uw houweel bewerkt, ontwijdt gij het.
26. Ook moogt gij niet langs een trap naar mijn altaar opklimmen, opdat daarop uw schaamte
niet zichtbaar worde.
***
Exodus 21
Rechten der Hebreeuwse slaven
1. Dit zijn de verordeningen die gij hun zult voorhouden.
2. Wanneer gij een Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar dienen, maar in het zevende jaar
zal hij om niet als een vrij man weggaan.
3. Indien hij alleen gekomen is, zal hij alleen weggaan; indien hij gehuwd was, dan zal zijn
vrouw met hem weggaan.
4. Indien zijn heer hem een vrouw gegeven heeft en zij hem zonen of dochters gebaard heeft,
zal de vrouw met haar kinderen het eigendom blijven van haar heer, en hij zal alleen weggaan.
5. Maar indien de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik
wil niet als vrij man weggaan,
6. dan zal zijn heer hem bij de goden brengen, hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen,
en zijn heer zal zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen.
7. En wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, zal zij niet weggaan zoals de slaven
weggaan.
8. Indien zij haar heer niet bevalt, die haar voor zichzelf bestemd had, dan moet hij haar laten
loskopen; hij heeft niet de bevoegdheid haar aan een vreemd volk te verkopen, omdat hij
trouweloos tegen haar gehandeld heeft.
9. Indien hij haar voor zijn zoon bestemt, zal hij haar naar het recht der dochters doen.
10. Indien hij zich een andere neemt, zal hij haar voeding, haar kleding en de echtelijke
gemeenschap met haar niet verminderen.
11. Indien hij haar deze drie dingen niet doet, zal zij weggaan, om niet, zonder geld.
Voorschriften inzake het leven van de naaste
12. Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden.
13. Maar voor het geval, dat hij het er niet op toelegde, doch dat God het zijn hand deed
overkomen, zal Ik u een plaats aanwijzen, waarheen hij kan vluchten.
Fascikel 22
2055
|