Dit waren 3 dunne, zeer lichte, maar vaste stangen van een hand
breed, die zij onder de arm droegen, een licht lederen omhulsel in
twee delen, verscheidene lederen zakken, zakbussen, opgerolde
doeken, sponsen en enige werktuigen; zij trokken daarmee op de
berg, waarop zich hoog het kasteel verhief.
Enige van de hier best gekende oudste leerlingen, de verwanten
van Jezus die hier dikwijls in- en uitgegaan waren (terwijl Joannes
gevangen zat) vroegen de wacht van het kasteel om ingelaten te
worden. Die soldaten echter antwoordden dat zij het niet mochten
toestaan, hoe gaarne zij dit ook gewild hadden.
Hierop trokken zij zich terug en gingen de wal om, en aan de kant
van Joannes’ gevangenis, stegen zij, de een op de schouders van
de ander, over drie wallen en twee grachten; het was alsof God
hen hielp, zo snel en vlot gelukte het hun. Voorts geraakten zij
zonder enige hindernis, door een ronde opening boven, in de
gevangenis, en toen de 2 soldaten die de voorruimten bewaakten,
hen bemerkten en met hun fakkels naderden, traden de leerlingen
hun tegemoet en zeiden: “Wij zijn leerlingen van Joannes de
Doper, die op bevel van Herodes gedood is en komen het lichaam
van onze meester halen.”
De soldaten deden hun niets, maar zelf openden zij de kerker voor
hen, misschien omdat zij in hun macht waren (in aantal en sterkte
de minderen?) of wellicht ook, omdat zijzelf wegens de moord op
Joannes tegen Herodes verbitterd waren en nu aan dit goed werk
deel wilden nemen, want verscheidene soldaten hadden reeds
vóór enige dagen de vlucht genomen.
Toen zij in de kerker kwamen, doofde hun fakkel uit en ik zag de
gehele kerker met licht vervuld. Ik weet niet of ook zij allemaal
dit licht zagen, maar ik vermoed van wel, want zij deden alles zo
snel en zo vaardig als in het volle daglicht. Ik zag alle leerlingen
naar het lichaam van Joannes snellen en er zich wenend overheen
buigen. Maar benevens hen zag ik ook de verschijning in de
kerker van een grote schitterende vrouw; zij zag er bijna uit gelijk
de Moeder Gods in haar dood, en ik vernam pas later dat het de
Fascikel 22
1978
|