Jezus te Betanië. – Magdalena.
1046.
23 januari. –
Jezus is deze morgen met Lazarus en de leerlingen vertrokken van
Betsoer naar Betanië; dit was een reis van verscheidene uren,
want zij volgden een weg om het noorden van Jeruzalem. Zij
kwamen voorbij meerdere steden, ook voorbij Emmaüs551.
Onderweg leerde Jezus hier en daar, want zij zagen vele
mensen, die met het opbinden en vlechten van de hagen bezig
waren; overigens waren deze reeds groen.
Zowat een uur vóór Betanië kwamen Marta, Magdalena en een
weduwe Salome hun tegemoet; deze laatste woonde reeds lang te
Betanië bij Marta. Deze vrouw stamt, evenals Suzanna,
onechtelijk af van een broeder van de H. Jozef en is aan de H.
Familie verwant, ik weet nu niet meer nauwkeurig hoe; ik meen
dat ik haar bij Jezus’ graflegging tegenwoordig gezien heb. Deze
vrouwen kwamen Jezus tot bij de herberg van Lazarus in de
woestijn tegemoet (een half uur ver, zie kaart in fasc. 10, nr. 251).
551 Emmaüs = Amosa = Mosa en Hammosa = Kolonia = Mizeh.
Hier is niet bedoeld het Emmaüs waar Jezus door de twee Emmaüsgangers
herkend werd (Lk. 24, 13), maar het Emmaüs dat door Flavius Josephus
vermeld wordt als gelegen op een afstand van 30 stadiën van Jeruzalem.
Keizer Vespasiaan vergunde aan 800 veteranen zich daar te vestigen.
Wat Flavius Josephus Emmaüs noemt, beantwoordt waarschijnlijk aan het
Amosa van Jos. 18, 26.
In het Hebreeuws staat er ‘Mosa’ en ‘Hammosa’ (met het lidwoord).
Eenmaal bewoond door de veteranen kreeg het de naam ‘Kolonia’, ‘kolonie’,
‘nederzetting’. Hiermee kunnen wij dit Emmaüs vereenzelvigen.
Hier konden die veteranen nog een militaire taak vervullen, nl. het bewaken
van een belangrijke brug en overgang over de boven beschreven prachtige
en diepe vallei. Hier kon voor een leger de toegang naar Jeruzalem worden
geopend of afgesneden. Een paar km naar het noordwesten ligt nog het
dorp Mizeh, dat treffend herinnert aan Mosa (Hebreeuws), Amosa (Latijn).
Fascikel 22
1981
|