32. Gij zult het hangen aan vier pilaren van acaciahout, met goud overtrokken, van gouden
haken voorzien, op vier zilveren voetstukken.
33. Gij zult het voorhangsel onder de haken hangen en daarheen, binnen het voorhangsel, de
ark der getuigenis brengen, zodat het voorhangsel voor u scheiding maakt tussen het heilige en
het heilige der heiligen.
34. Gij zult het verzoendeksel op de ark der getuigenis leggen in het heilige der heiligen.
35. Gij zult de tafel buiten het voorhangsel zetten, en de kandelaar tegenover de tafel aan de
zuidzijde van de tabernakel, en de tafel zult gij plaatsen aan de noordzijde.
36. Ook zult gij een gordijn voor de ingang der tent maken van blauwpurper, roodpurper,
scharlaken en getweernd fijn linnen: veelkleurig weefwerk.
37. Gij zult voor het gordijn vijf pilaren van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, van
gouden haken voorzien, en gij zult daarvoor vijf koperen voetstukken gieten.
***
Exodus 27
Het brandofferaltaar
1. Gij zult het altaar van acaciahout maken, vijf el lang en vijf el breed, zodat het altaar
vierkant is, en drie el hoog.
2. Gij zult hoornen aan de vier hoeken maken; de hoornen zullen daarmee één geheel vormen,
en gij zult het overtrekken met koper.
3. Ook zult gij er potten voor maken, om het van as te reinigen, en scheppen, sprengbekkens,
vorken en vuurpannen; al zijn gerei zult gij van koper maken.
4. Gij zult een traliewerk ervoor maken, een koperen netwerk, en op het net vier koperen
ringen maken aan de vier einden.
5. Gij zult het onder de rand van het altaar van onderen bevestigen, zodat het netwerk
halverwege het altaar reikt.
6. Gij zult draagstokken voor het altaar maken, draagstokken van acaciahout en die met koper
overtrekken.
7. Zijn draagstokken moeten in de ringen gestoken worden en de draagstokken zullen zich aan
de beide zijden van het altaar bevinden, wanneer men het draagt.
8. Hol, van planken, zult gij het maken; zoals Hij u op de berg getoond heeft, zó zal men het
maken.
De voorhof
9. Gij zult de voorhof van de tabernakel maken; aan de zuidzijde gordijnen voor de voorhof van
getweernd fijn linnen, honderd el lengte aan de ene zijde;
10. en daarvoor twintig pilaren, en twintig voetstukken van koper, voor de pilaren haken en
dwarsstangen van zilver.
11. Zo ook aan de noordzijde in de lengte gordijnen van honderd el lengte en daarvoor twintig
pilaren, en twintig voetstukken van koper, voor de pilaren haken en dwarsstangen van zilver.
12. In de breedte nu van de voorhof aan de westzijde gordijnen van vijftig el, met hun tien
pilaren en de tien voetstukken daarvan.
13. De breedte nu van de voorhof aan de oostzijde: vijftig el.
14. En vijftien el gordijnen voor het ene zijstuk, met hun drie pilaren en de drie voetstukken
daarvan.
15. Ook voor het andere zijstuk vijftien el gordijnen, met hun drie pilaren en de drie
voetstukken daarvan.
16. En voor de poort van de voorhof een gordijn van twintig el van blauwpurper, roodpurper,
scharlaken en van getweernd fijn linnen – veelkleurig weefwerk – met de vier pilaren en de vier
voetstukken daarvan.
17. Al de pilaren rondom de voorhof door zilveren dwarsstangen verbonden, en hun haken van
zilver en hun voetstukken van koper.
Fascikel 22
2012
|