19. Luister nu naar mij, ik zal u raad geven en God zal met u zijn. Vertegenwoordig gij het volk
bij God en breng de zaken voor God.
20. Voorts moet gij hun de inzettingen en de wetten Gods inscherpen, en hun de weg bekend
maken, die zij te gaan, en het werk dat zij te volbrengen hebben.
21. Daarnaast moet gij onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende, betrouwbare
mannen, die winstbejag haten, en hen over hen aanstellen als oversten van duizend, oversten
van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien.
22. Die zullen te allen tijde onder het volk rechtspreken; dan zullen zij alle grote zaken voor u
brengen, maar alle kleine zaken zullen zij zelf berechten, zodat zij u verlichting geven en met u
meedragen.
23. Indien gij dit doet en God het u gebiedt, dan zult gij staande kunnen blijven en zal ook al
dit volk tevreden naar zijn woonplaats gaan.
24. Mozes nu luisterde naar de woorden van zijn schoonvader en deed al hetgeen hij gezegd
had.
25. Onder geheel Israël koos Mozes flinke mannen en stelde hen aan als hoofden over het volk,
oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien.
26. Dezen spraken te allen tijde recht onder het volk; de moeilijke zaken brachten zij tot
Mozes, maar alle kleine zaken berechtten zij zelf.
27. Toen liet Mozes zijn schoonvader gaan en deze ging naar zijn land.
***
Exodus 19
De verschijning des HEREN op de Sinai
1. In de derde maand na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde dag,
kwamen zij in de woestijn Sinai.
2. Nadat zij van Refidim opgebroken waren, kwamen zij in de woestijn Sinai en legerden zich in
de woestijn; en Israël legerde zich daar tegenover de berg.
3. Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij
zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten:
4. gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen
gedragen en tot Mij gebracht heb.
5. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle
volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij.
6. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij
tot de Israëlieten spreken zult.
7. Toen kwam Mozes en ontbood de oudsten van het volk en legde hun al deze woorden die de
HERE hem geboden had, voor.
8. En het gehele volk antwoordde eenparig: Alles wat de HERE gesproken heeft, zullen wij
doen. En Mozes bracht de woorden van het volk weder aan de HERE over.
9. Daarna zeide de HERE tot Mozes: Zie, Ik kom tot u in een donkere wolk, opdat het volk kan
horen, wanneer Ik met u spreek, en zij ook voor altoos in u geloven. En Mozes deelde de
woorden van het volk aan de HERE mee.
10. En de HERE zeide tot Mozes: Ga tot het volk; heilig hen heden en morgen, en laten zij hun
klederen wassen.
11. En tegen de derde dag zullen zij gereed zijn, want op de derde dag zal de HERE nederdalen
voor de ogen van het gehele volk op de berg Sinai.
12. Daarom zult gij het volk buiten een bepaalde kring houden en zeggen: Wacht er u voor de
berg te bestijgen, of maar de voet ervan aan te raken; ieder die de berg aanraakt, zal zeker ter
dood gebracht worden.
13. Geen hand zal hem aanraken, want dan zal men zeker gestenigd of met pijlen doorschoten
worden; hetzij dier hetzij mens, hij zal niet blijven leven. Eerst bij de langgerekte toon van de
hoorn mogen zij de berg bestijgen.
Fascikel 22
2053
|