9. en Samaria blijft het hoofd van Efraïm en het hoofd van Samaria blijft de zoon van
Remaljahu. Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd.
10. En de HERE ging voort tot Achaz te spreken:
11. Vraag voor u een teken van de HERE, uw God, diep in het dodenrijk of boven in den hoge.
12. Maar Achaz zeide: Ik zal er geen vragen, en de HERE niet verzoeken.
13. Toen zeide hij: Hoort toch, gij huis van David! Is het u niet genoeg mensen te vermoeien,
dat gij ook mijn God vermoeit?
14. Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een
zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.
15. Boter en honig zal hij eten, zodra hij het kwade weet te verwerpen en het goede te
verkiezen.
16. Maar voordat de jongen weet het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen, zal het
land ontvolkt zijn, voor welks beide koningen gij angstig zijt.
17. De HERE zal over u, over uw volk en over uws vaders huis dagen doen aanbreken, zoals er
niet aangebroken zijn sedert de dag, dat Efraïm zich van Juda afscheidde – de koning van
Assur!
18. En het zal te dien dage geschieden, dat de HERE de vliegen aan het einde van de
Egyptische Nijlarmen en de bijen in het land Assur tot Zich fluiten zal;
19. die zullen komen en met haar allen neerstrijken in de dalen der steile hoogten en in de
spleten der rotsen, in alle doornheggen en op alle drinkplaatsen.
20. Te dien dage zal de Here met een scheermes, aan de overzijde van de Rivier gehuurd, met
de koning van Assur, het hoofdhaar en het haar der benen afscheren, ja, ook de baard zal Hij
wegnemen.
21. En het zal te dien dage geschieden, dat een man een jonge koe en twee schapen in het
leven zal behouden,
22. en dat hij wegens de overvloed van melk die zij geven, boter eten zal; want boter en honig
zal ieder eten, die in het land is overgebleven.
23. En het zal te dien dage geschieden, dat elke plek, waar duizend wijnstokken ter waarde van
duizend zilverlingen staan, voor de dorens en de distels wezen zal;
24. met pijl en boog zal men daar komen, want het ganse land zal een en al dorens en distels
zijn.
25. En alle bergen, die met de hak bewerkt worden, daar zal men niet komen uit vrees voor de
dorens en distels, maar zij zullen slechts dienen om er de runderen in te drijven en ze door de
schapen te laten vertreden.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Veel zag ik van Abraham tot Jesaja en voorts van Jesaja, tot in de
tijd van de Maagd Maria, en in al die zinnebeelden bemerkte ik
telkens het nader en naderkomen van het H. Sacrament tot de
Kerk van Jezus Christus, die zelf nog onder het hart van zijn
moeder rustte.
Na deze woorden bad de eerbiedwaardige zuster de litanie van de H.
Geest en de lofzang ‘Veni sancte Spiritus’ en sluimerde dan in met een
glimlach op het gelaat. Na enige tijd sprak zij met levendige
bezieling:
Fascikel 4
387
|