later gemaakt en was er niet in Jezus’ tijd. Één meter ten westen van die
trap en 3 m ten zuidwesten van de geboorteplek is in de zuidwand van
de grot een brede opening die een kleine zijgrot met die der geboorte
verbindt. Die zijgrot kan men ook beschouwen als een verbreding van de
geboortegrot; het is een insprong of kamertje in de rots; het ligt 3
treden lager. Ook K. vermeldt het lager niveau.
In het midden van de brede opening, tussen de 2 grotten, ondersteunt
een pijler het gewelf. Aan weerskanten van de pijler leiden 3 smalle
treden in het kamertje neer. Dit kamertje of zuidelijke verbreding wordt
ook ‘grot van de kribbe’ genoemd, omdat deze zich in dat
nevenkamertje bevond en ook nu nog daar vereerd wordt, nl. tegen de
westwand, 6 à 7 m ten zuidwesten van de plek van Jezus’ geboorte.
Tegen de oostwand van dit kamertje heeft men later een altaar aan de
H. Driekoningen toegewijd en vandaar zal de onzekere, of liever,
onjuiste mening ontstaan zijn dat zij op die plek de Koning der Joden, die
zij kwamen zoeken, aanbeden hebben. Het kamertje is van west naar
oost 3 m lang en in de andere richting 2,50 m breed.
In de grotten van Palestina, die als stal gebruikt werden, was het enig
meubel een voederbak, hetzij van leem of van steen, verdraagbaar, los
of aan de wand gehecht, hetzij een uitholling in de levende rots, één
stuk vormend met de rotswand of ‐bodem. De kribbe te Bethlehem is
een uitholling in een rotsblok van 1,15 m lang, en van 0,65 m breed. De
trog is 0,22 m hoog en de uitholling 0,17 m diep. “Het was, zegt ook K.
Emmerick, een op de grond liggende, trogvormig uitgeholde steen‐ of
rotsbak, die tot drinkbak voor de dieren diende.” (nr. 114, voetnoot 246).
Hoe is hiermee een andere traditie overeen te brengen, die de kribbe
van Bethlehem aanwijst in de kerk van Maria Maggiore te Rome? Deze
relikwie of rest van de kribbe bestaat uit 5 houten plankjes, 2,5 voet lang
en 4 of 5 duim breed, die met zilveren bandjes beslagen zijn.
Aan de hand van de zienster is die tegenstrijdigheid van een stenen en
een houten kribbe op te lossen. Zij zegt: “Boven de in steen uitgeholde
trog, waaruit men de dieren liet drinken, was een wijde eetbak,
bestaande uit houten traliewerk en geplaatst op 4 staken; de dieren
konden er gemakkelijk het hooi uitnemen en hoefden slechts de kop te
bukken om te drinken uit de holte van de steen die er onder stond.”
Fascikel 4
457
|