“Ik mag vandaag niets meer uitrichten en mag niemand meer
ontvangen; ik moet al het vergetene een tweede maal zien;
wanneer ik eenmaal ongestoorde rust geniet, moet ik ook het
heilige voorwerp, het geheim van de Verbondsark, het heilig
sacrament van het Oud Testament (de zegen beter) leren kennen,
om dan het geziene te verhalen.
Ik heb die tijd van rust gezien, het is een schone tijd; ik zag de
schrijver bij mij en ik moet dan veel vernemen.
Bij deze woorden gloeide haar gelaat rozerood in de slaap als het
aangezicht van een kind. Dan trok zij haar gestigmatiseerde handen
van onder de deken te voorschijn en vervolgde:
Het is daar bij Maria in het Beloofde Land echt warm …
Allen gaan nu naar de tuin van het huis, eerst Zakarias en Jozef,
vervolgens Elisabet en Maria. Er is een zeil als een tent onder de
boom uitgespannen. Aan de ene zijde staan zeer lage zetels met
leuningen.
95.
Ik moet rust nemen en dan zal ik al het vergetene weer
aanschouwen. Het zoete gebed tot de H. Geest heeft mij geholpen,
o! het is zulk een aangenaam en zoet gebed!
‘s Avonds om 5 uur zichzelf beschuldigend zei zij:
Uit inschikkelijkheid heb ik het verbod iemand bij mij toe te laten,
overtreden. Een kennis (dorpsonderwijzeres) is hier met hatelijke
dingen voor de dag gekomen (en heeft ongunstig gesproken over
de landraad en P. Limberg). Ik heb er aanstoot aan genomen en
ben daarop in slaap gevallen. De goede God heeft trouwer zijn
woord gehouden dan ik; Hij heeft mij al het vergetene nog eens
laten zien, doch om mijn ontrouw te straffen, heeft Hij mij het
meeste toch weer laten vergeten.
Ongewijzigd laten wij, zegt nu Brentano, hier volgen wat nu de
zieneres na die woorden meedeelde, hoewel er herhalingen in
voorkomen. Ongewijzigd, zeg ik, omdat wij ons onmachtig voelen
Fascikel 4
388
|