einde en sloegen daarna wel een half uur ver rechts af in de
richting van Jeruzalem en kwamen aan een grote herberg238.
Op haar voor- of binnenplein lag een grote springbron met vele
buizen; er waren hier vele mensen verzameld, er was een
lijkplechtigheid aan de gang.
Het inwendige van het hoofdgebouw, in welks midden zich de
haardmuur met een schoorsteen bevond, was door het wegnemen
van verplaatsbare, lage houten schotten, die anders de ruimte in
meerdere afzonderlijke kamertjes verdeelden, tot een grote zaal
omgeschapen (een indeling dus zoals in het huis van moeder
Anna; fasc. 1, nr. 15; zie ook hierna).
Achter de haard hingen zwarte doeken omneer, en vóór de haard
stond een zeker stel met een zwart kleed bedekt; het maakte de
indruk van een doodskist. Vele mannen waren er biddend
omheen geschaard; zij droegen lange, zwarte klederen, en
daarboven witte, die korter waren; sommigen droegen aan een
arm een soort manipel met franjes.
In een andere zaal zaten de vrouwen, geheel in rouwmantels
gehuld, in lage bakken op de grond en pleegden rouw. Ook de
herbergbewoners waren in de rouwplechtigheid betrokken en
verwelkomden de reizigers slechts met een teken van op hun
plaats; de huisknechten echter ontvingen hen zeer vriendelijk en
bewezen hun alle diensten. Ook brachten zij voor hun
nachtverblijf een afzonderlijk vertrek in gereedheid; dit
geschiedde door het neerlaten van matten, die tegen de muur in de
238 In fasc. 4, nr. 103 heeft K. die herberg ‘klein’ genoemd, want ze bedoelt
dezelfde herberg.
De begrippen ‘klein’ en ‘groot’ zijn evenwel betrekkelijk en rek- of krimpbaar.
In nr. 103 heeft K. wellicht meer aandacht besteed aan een onderdeel ervan
of aan het ‘kleine’ huis van de opzichter, dat ertoe behoort en er dichtbij
gelegen is, zoniet er tegen aangebouwd.
In fasc. 6, nr. 163 legt zij dit huis dicht bij de herberg.
Deze ligt te Qatamin.
Fascikel 4
443
|