103.
Maandag, 12 november –
Jozef zal vandaag te Nazareth aankomen. Hij komt terug van
Jeruzalem, waarheen hij offerdieren heeft gedreven. Hij heeft ze
gestald in die kleine herberg, een kwartier buiten Jeruzalem naar
Bethlehem toe221. Over deze herberg hadden een paar reeds
bejaarde kinderloze en brave echtelieden het toezicht. Het was zo
een herberg voor stille, eenvoudige mensen. Vandaar is Jozef dan
naar Bethlehem gegaan, doch heeft er zijn verwanten niet
bezocht. Hij wilde slechts inlichtingen inwinnen omtrent de
volkstelling en de belasting, die iedereen noodzaakte zich naar
zijn geboorteplaats te begeven. Hij liet zich evenwel nog niet
221 Hier zien wij duidelijk dat het woordje ‘vóór’ een aanzienlijke afstand
toelaat.
Deze herberg schijnt op zijn minste een kwartier van de Bethlehemspoort
van Jeruzalem af te liggen; ze speelt een zekere rol in Jezus’ leven;
Hij en zijn Moeder zullen er vaak hun intrek nemen.
Wij veronderstellen ze te Qatamin, bijna een half uur ten zuidzuidwesten van
Jeruzalem. Hier ligt op de top van een heuvel een ruïne met name ‘Toren
van Simeon’.
In de schoot van de heuvel zijn catacomben. Deze plaats is reeds door het
nieuwe Jeruzalem opgeslorpt als voorwijk.
Het herhaaldelijk oponthoud van de H. Familie hier, en later ook van Jezus,
kan de reden zijn, waarom een heilige herinnering aan deze plaats
verbonden bleef.
Maar nergens in de verhalen van de zienster bemerken wij dat de oude
Simeon die in de tempel profeteerde, daar aanleiding toe zou gegeven
hebben.
Ook duikt eerst in de 16e eeuw de gedachte op dat Simeon hier een woning
gehad zou hebben.
Op de heuvel van Qatamin, van waar men een heerlijk uitzicht heeft op de
heilige stad en de omringende heuvelen, bouwde in 1890 de Griekse
patriarch een zomervilla met een kerkje, dat hij toewijdde aan de H. Simeon.
Het bestaan van een oude regenbak op die plaats en van catacomben in de
heuvel begunstigt eerder onze veronderstelling dat het de herberg kan
geweest zijn, waar Jozef hier zijn intrek nam.
Bij elke herberg behoorde een waterbak op het binnenplein.
Fascikel 4
416
|