naartoe gegaan waren. In die wijk trof men vele herbergen voor
vreemdelingen aan en geen rasechte, stambewuste Joden woonden
in die omgeving.
Uit de gesprekken van de apostelen en de leerlingen heb ik
vernomen dat zij toch nog niet geheel verlicht zijn en nog steeds
hopen dat een uitwendig werelds rijk gesticht zal worden, waarin
zij nog iets bijzonders, een hoge positie te verwachten hebben.
Ik geloof dat Jezus hen hierover nog een duchtig standje zal geven
(Hand. 1, 6-8).
(18 april). –
De zienster zag hedenavond om half 6 met open ogen in wakende
toestand het volgende. In schril kontrast met het aanschouwde
vermengde zich met de taferelen van haar visioenen de tastelijke,
ruwe realiteit van haar omgeving, waarbij ook de aanwezigheid van
de Pelgrim te rekenen is:
In het Cenakel moet een grote maaltijd zijn. Ook Lazarus is daar.
De apostelen zijn heden vroeg in Betanië geweest en hebben hem
afgehaald. Ook de H. Vrouwen waaronder de Moeder van God
en Veronika, zijn daar; ook Nikodemus, Jozef van Arimatea en de
zoon van Simeon, die het paaslam (voor het laatste avondmaal)
geslacht heeft. Zij hebben heden weerom een lam. De vrouwen,
uitgenomen Maria, zijn bij de toebereiding van de maaltijd. Het
voltallig apostelencollege en een twintigtal leerlingen zijn daar.
Er is klaarblijkelijk een feest op handen.”
Deze woorden sprak K. ’s avonds in wakende toestand, maar het
volgende vertelde zij op 19 april, donderdagmorgen.
2100.
19 april. –
Ik zag de apostelen en een twintigtal leerlingen in de zaal onder
de lamp. Zij baden en dan scheidden zij van elkaar in 2 groepen.
Joannes sprak de apostelen en Petrus de leerlingen toe. Zij
Fascikel 33
842
|