menigvuldige aankomelingen een onderkomen te bezorgen en hen
te onderrichten. Deze onderrichtingen hadden in 3 huizen plaats:
- in de herberg buiten de stad,
- in het huis van Lazarus en
- in dat van Marta.
De apostelen hielpen met eigen handen in de woningnood
voorzien; zij hielpen hutten bouwen, kwamen met hout en matten
en schermen van vlechtwerk aandragen en zij staken bij alles de
handen duchtig uit de mouwen. De armen kregen klederen en hun
voedselvoorziening werd geregeld. Ik geloof dat Lazarus
eigenlijk gezorgd heeft voor het fonds van de kas der Gemeente.
Petrus heeft met zijn vrouw gesproken. Voor haar gevorderde
jaren is ze nog een flinke, krasse vrouw; haar dochter is groot,
kranig, stoutmoedig en edel van voorkomen.
Simeon, het jongste kind van Maria van Kleofas, die met haar
meegekomen is en de leeftijd van 12 jaren bereikt heeft, is een
zeer lieve knaap. Hij loopt veel bij de apostelen en leerlingen en
in het bijzonder bij Silas.
De H. Vrouwen zijn druk in de weer om de aangekomen vrouwen
te helpen. Niemand heeft hier iets in eigendom; wie iets
meebrengt, staat het af aan de gemeenschap, en wie niets heeft,
ontvangt het noodzakelijke.
Ook het huis van Simon de melaatse is gedurig vol leerlingen. Ik
zie er Simon niet meer; hij zal dus zijn huis ten beste gegeven en
zich definitief bij de leerlingen aangesloten hebben. Hier is nu
eveneens de vrouw van Zacheüs.
Men richt overal tenthutten op en bouwt bergplaatsen; men
benuttigt elke hoek tegen muren en in oude gebouwen (cfr. fasc.
7, nr. 180, voetnoot 385). Ook is hier en te Jeruzalem menig huis
ledig komen te staan, aangezien vele Joden, die zich aan de
kruisiging geërgerd hadden, na de kruisiging weggetrokken zijn.
‘s Avonds gingen de apostelen naar Jeruzalem.
Fascikel 33
856
|