enkele, doch met marmer gevloerde gang vervangen. Hierin werden
cellen aangebracht voor de reguliere kanunniken die de kerk
bedienden. Kunstige fresco’s en fraai beeldhouwwerk versierden
het heiligdom.
Na een instorting van de oostrand van de heuvel verdween de
oostelijke helft van de ringmuur en werd vervangen door een nieuwe
Turkse muur van onregelmatige vorm, die het ingestorte deel van de
heuvel uitsluit en een beperkter oppervlakte omvat. Tegen de
ringmuur zijn thans op de ruïnes van oude gebouwen Arabische
huizen aangebouwd.
De kruisvaarders herstelden ook het klein achthoekig gebouwtje
boven de voetindruk van Christus midden op de binnenplaats.
De diameter van de cirkel waarin het beschreven kan worden
bedraagt 6,60 m tot de buitenkant van de muren; het steunde op
pijlers die open vakken hadden en het gebouwtje doorzichtig lieten.
Het gebouwtje dat men er nog ziet, is hetzelfde, met dit verschil dat
de vakken tussen de pijlers toegemetseld zijn en een tamboer (bij
een koepeltoren het ronde of veelhoekige gedeelte tussen de open
ruimte en de koepel; de tamboer kan voorzien zijn van vensters) tussen
kroonlijst en koepel aangebracht werd. Dit is het werk van de
Muzelmannen geweest, die hierdoor de hoogte van het gebouw
vermeerderd hebben. De ingang is aangebracht aan de westkant.
Binnentredend heeft men aanstonds rechts vóór zich in de zuidelijke
helft van de binnenruimte een witmarmeren kader dat de indruk van
Jezus’ linkervoet omlijst. Het kader heeft een lengte van 0,80 m bij
een breedte van 0,50 m en een diepte van 0,10 m. Het kader is 0,05
m diep in de vloer ingewerkt en steekt er eveneens 0,05 m boven uit.
De rots en de indruk binnen het kader zijn onbedekt en zichtbaar.
Natuurlijk is de echtheid van die indruk een onderwerp van
meningsverschillen; vrome zielen maken daar gewoonlijk geen
moeilijkheden tegen, maar des te gemakkelijker ergert de kritiek er
zich aan.
Toch bevestigt K.E. zeer beslist het bestaan van zulke indrukken, in ‘t
bijzonder van de voet‐indruk op de Olijfberg: “Zulke indrukken”, zegt
ze, “gelijken op die welke men zou nalaten, als men zijn hand: in een
vast deeg drukt”.
Fascikel 33
900
|