haastig als had hij het zeer druk. Hij had zijn wit priesterkleed
met de neerhangende repen aan.
Hierover hing hij nu een soort van manteltje om, dat uit het
binnenste van de altaarkast genomen werd. De kleur ervan was
rood, goudgeel en nog anders glanzend, van de door elkaar
gewerkte kleuren. Dit manteltje was als een grote kraag
(enigszins stijf als brokaat van de sieraden), hing van achteren
dieper neer en spitste zich van voren toe; het daalde over de
schouders (en armen) op de zijden zo ver neer, dat men ter zijde
slechts de gordel om het lijf kon zien; geheel het deel van het lijf
boven de gordel was gedekt.
Van voren op de borst was dit schoudermanteltje met sluithaken
gesloten en daarop vielen vooral 3 schildjes in het oog.
Ik weet niet meer te zeggen wat op het bovenste schildje
afgebeeld was; het was als een knop die schitterde.
Op het schildje in het midden van de borst stond een figuur die
een brood in de hand hield.
Op het onderste schildje, op het scherp uitlopend einde of spits
van dit bovenmanteltje stond een beeld dat mij herinnerde aan
het gaffelvormige upsilonkruis, zoals het kruis van Christus in
werkelijkheid was (Y).
Op de beide schouders van het manteltje waren edelstenen in de
vorm van een figuur gerangschikt.
2180.
Ik zag nu Petrus vóór het altaar bidden en 2 apostelen hem aan
weerskanten bij zijn handelingen en in zijn gebed assisteren. Ik
zag dat hij het brood en dan de wijn in de kelk offerend omhoog
hield; dat hij het brood in vele stukken brak, deze zegende en over
het brood en de wijn de woorden van de instelling van het H.
Sacrament uitsprak, waarna ze (voor mij) begonnen te schitteren.
Terwijl hij het brood en de kelk offerend omhooghield, zag ik
boven het altaar als uit een wolk een schitterende
Fascikel 34
964
|