zag Tomas. Ik geloof dat er een concilie gehouden werd en Maria
stond hen bij met haar raad21.
Zodra zij aangekomen waren en nog eer zij de stad zelf waren
ingetreden, zag ik hen in de avondschemering de Olijfberg, de
Kalvarieheuvel, het Heilig Graf en alle heilige plaatsen rondom
Jeruzalem bezoeken.
De Moeder Gods was zo ontroerd, zo vol smart en medelijden, dat
zij zich ternauwernood staande kon houden en gesteund door
Petrus en Joannes weggebracht moest worden.
Anderhalf jaar vóór haar dood is zij nog eens van Efeze naar
Jeruzalem gereisd. Hier zag ik haar ook nu weer in de nachtelijke
stilte, geheel ingehuld, met de apostelen de heilige lijdensplaatsen
bezoeken. Zij was onuitsprekelijk bedroefd, uiterst ontroerd en
telkens en telkens verzuchtte zij opnieuw: “O mijn Zoon! O mijn
Zoon!” Toen zij bij de achterpoort van dat paleis kwam, waar zij
Jezus die onder het kruis nederzeeg, ontmoet had, zonk zij bij de
herinnering daaraan, van smart bewusteloos ter aarde, zodat de
vergezellende apostelen meenden haar de geest te zien geven.
Men droeg haar naar het Cenakel op de berg Sion, waar zij
vroeger in de voorgebouwen geleefd had en ook nu weer haar
intrek had genomen. Hier verkeerde de H. Maagd thans
gedurende meerdere dagen in zulk een toestand van zwakheid en
ziekte en viel zo herhaaldelijk in onmacht, dat men haar dood
voor onvermijdelijk hield en het nodig achtte een graf voor haar
in gereedheid te brengen. Zijzelf wees daartoe een grot aan bij de
Olijfberg en de apostelen lieten voor haar op de aangewezen
21 Nota van Brentano: Daar de zienster vroeger gezegd had dat Maria
tweemaal van Efeze naar Jeruzalem gegaan is, zo is het niet uitgesloten dat
er hier, wat de kerkvergadering betreft, een verwarring bestaat tussen de
eerste en de tweede reis.
Fascikel 34
50
|