Toen ik dit bij Efeze gezien had, kreeg ik het verlangen te weten
hoe het er in diezelfde tijd te Jeruzalem uitzag, doch ik voelde
schrik voor de lange reis van Efeze naar de heilige stad.
Toen kwam de maagd en martelares Suzanna, wier feest wij
heden vieren (nl. 11 augustus) en van wie ik een relikwie bezit en
die mij de gehele nacht gezelschap had gehouden, weer naar mij
toe en sprak me moed in.
“Uw vrees is ongegrond”, zegde ze, “ik wil u vergezellen!”
Toen trok ik aan haar zijde over land en zee en wij bereikten in
een minimum van tijd Jeruzalem. Zij was echter geheel anders
dan ik; zij was subtiel en licht en wanneer ik haar vastnemen
wilde, kon ik dat niet. Zodra ik op een bepaalde plaats kwam en
het visioen kreeg van wat daar gebeurde, zoals nu te Jeruzalem,
was zij verdwenen, doch gedurende de tussentijd op de weg van
de ene plaats naar de andere, die mij dan in een nieuw gezicht
verscheen, werd ik weer door haar begeleid en getroost.
Ziehier nu hoe het er te Jeruzalem uitzag.
Jeruzalem ten tijde van Maria’s dood.
2211.
Ik kwam bij de Olijfberg en zag hoe alles verwoest en veranderd
was, vergeleken bij vroeger; ik kon echter elke plaats nog
terugkennen. Het huis bij de Getsemani-hof waar de leerlingen
achterbleven en wachtten (fasc. 29, nr. 1782, voetnoot 15), was
neergehaald en in de omtrek waren allerlei muren opgericht en
grachten getrokken om de wegen ontoegankelijk te maken.
Ik begaf mij hierop naar het graf van de Heer; het was bedolven,
afgesloten en met muurwerk ombouwd en boven op de rotshoogte
was men begonnen met een bouwwerk dat een kleine kapel
scheen te moeten worden, doch de naakte muren stonden er nog
maar van overeind. Toen ik daar rond stond te zien, het hart vol
Fascikel 34
67
|