Zieken genezen door de schaduw van Petrus
(Hand. 5, 12-16).
2184.
23 mei. –
Heden in de morgen gingen Petrus, Joannes en de overige 7
apostelen (enige dagen geleden waren Mattias, Tomas en Filippus
uitgezonden) naar de tempel. Reeds waren vele zieken op de weg
vóór de stad, in het dal Josafat, op draagbedden onder tenten
gelegd; velen lagen ook om de tempel in het voorhof van de
heidenen en tot op de trap van de tempel (nl. van het Hiëron of
omringende gebouwen).
Vooral Petrus zag ik zieken genezen. Wel deden dit ook de
anderen, maar zij hielpen toch meer. Petrus genas alleen hen die
geloofden en zich met de Gemeente wilden verenigen.
Waar een dubbele rij zieken lag, daar zag ik dat de schaduw van
Petrus op de tegenover liggende zieken viel, terwijl hij
genezingen deed en dat hij ook hen meteen, door zijn wil, genas
(Hand. 5, 15-16). Vele zieken wees hij af.
Hij predikte in de tempel rechts, tegenover het offeraltaar, en
daarna ook links wanneer men in de tempel trad, op een verhoog
dat men met trappen bereikte, in een zaal ter zijde.
Niemand hinderde hen, want zij hadden het volk op hun hand
(Hand. 2, 47; 5, 13).
‘s Avonds zag ik de nieuw-bekeerden naar het Cenakel komen.
Onder hen was ook een rijke oude Jood uit Betanië, die met
Simon de melaatse vermaagschapt was en Ananias heette; zijn
vrouw was Safira; hij had ook zonen.
Maria was met Lazarus’ zusters in Betanië, vermoedelijk omdat
Lazarus, Nikodemus en Jozef van Arimatea nu in het Cenakel
verbleven. Er heerste een grote bedrijvigheid rond het huis van
Lazarus te Betanië: men weefde, vervaardigde vlechtwerk en alle
benodigdheden.
Fascikel 34
968
|