De betekenis van de zin is dus: “Nestorius is in de streek van Efeze op
dezelfde plaats gekomen, waar ook Joannes en de Moeder van God
gekomen zijn.”
(Te vergelijken met een constructie die ook bij ons bestaat, b.v.
“Velen, waaronder ook X., gingen vooruit).
Is dit zo, besluit Dierickx, dan getuigt het concilie van Efeze zelf voor de
aanwezigheid van Maria te Efeze. In elk geval kan in de tekst van de
concilievaders geen sprake zijn van de kerk van Joannes en Maria, zoals
sommigen beweerd hebben (cfr. D.B. Marie, k. 800), allereerst omdat in
een tiental andere teksten altijd ‘kerk’ vermeld wordt, en vervolgens
omdat recente opgravingen (van het archeologisch instituut van Wenen
in 1932) bewezen hebben dat er toen geen dubbelkerk bestond, die aan
Joannes en Maria toegewijd was, maar alleen de ene kerk van Onze
Lieve Vrouw. De kerk van Sint Jan waar zijn graf is teruggevonden, staat
op 2 km afstand van daar in het huidige dorp Seldzjoek, vroeger
Ajasoloek.
De Jakobieten van Syrië, zo vervolgt Dierickx, monofiesyten, die zich in
1140 bij de katholieke Kerk aansloten en veel dichter bij Jeruzalem
wonen dan bij het verre Efeze, komen in de middeleeuwen op voor de
woonplaats van Maria bij Efeze, in een tijd, toen de wijdverspreide
apocriefen, die Jeruzalem als Maria’s woon en sterfplaats aanduiden,
overal triomfeerden.
In de 9e eeuw wordt dit getuigd door Moses bar Kefa, als bisschop van
Mossoel Severinus genaamd (+ 903), en
in de 12e eeuw door Dionysius bar Salibi, Jakobitisch metropoliet van
Amida (+ 1171).
Michael de Syriër, patriarch van Antiochië (+ 1191) schrijft:
“Joannes predikte in Antiochië. Daarop ging hij naar Efeze en de
Moeder van onze Heer begeleidde hem. Hij legde de zalige Maria in het
graf, maar niemand weet waar hij haar begroef.”
Een eeuw later herhaalt de bisschop Gregorius bar Hebraeus (+1286), de
veelzijdigste van alle christelijke Aramese schrijvers, hetzelfde.
Steunden deze Syriërs op een mondelinge overlevering of
interpreteerden zij de uitspraak van het concilie van Efeze, de uitspraak
nl. die wij boven citeerden?
In de 16e 18e eeuw sprak voor Efeze zich uit de geleerde kerkhistoricus
Baronius en namen de exegeten Cornelius a Lapide, Tilleman, Don
Fascikel 34
19
|