Na meerdere dagen in de bergen gezworven en rondgespeurd te
hebben, begonnen zij gebrek aan water te hebben. Zij vroegen aan
enige vrouwen die in hun nabijheid aan de arbeid waren of nergens in
deze omtrek water te vinden was en kregen tot antwoord: “Bij het
klooster (‘Deir’ = huis = klooster) van Panaja Kapulu!”
Opeens ontdekten zij nu de ruïne van een huis midden tussen de
rotsheuvelen. De zienster zegt dat men op de berg achter het huis Efeze
en de zee kan zien; zij trokken dus naar boven en constateerden de
juistheid van deze mededeling. De verkenners waren overtuigd de
plaats en het huis, die de zienster zo duidelijk had beschreven, gevonden
te hebben.
Welke was ook de verrassing van de ontdekkers niet, toen zij op 15
augustus, feest van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, een groep pelgrims
daar ter bedevaart zagen komen. Ondervraagd bleken het christenen
van Kirkindje te zijn, die hun jaarlijkse bedevaart deden. Nu bleek
verdere twijfel niet meer mogelijk.
Na de ontdekking van het huis kocht moeder Maria de Mandat Grancey
met de opbrengst van haar familiebezit de ruïne aan en daar omheen
een uitgestrekt terrein, omdat, volgens K.E., ook Maria’s graf zich in de
omgeving moet bevinden.
Dit alles is nu het eigendom van de vereniging van Panaja Kapulu,
gesticht in 1951 door Mgr. Descuffi, aartsbisschop van Izmir, en erkend
door de Turkse regering (cfr. Maria Midd. april, 1963, 26 29).
***
Na dit betoog kan men met quasi zekerheid besluiten dat Maria haar
laatste jaren te Panagia Kapulu heeft doorgebracht en ook van daar ten
hemel is opgenomen. Iedereen begrijpt dat men te Jeruzalem, waar
zoveel heilige plaatsen zijn, ook een graf van Maria heeft willen hebben
om de godsvrucht der toestromende pelgrims tegemoet te komen,
doch men begrijpt niet hoe men zo iets zou hebben kunnen uitvinden te
Efeze, indien Maria daar niet werkelijk had gewoond en gestorven was.
***
Fascikel 34
23
|