kleding ook iets als gespikkeld pelswerk hadden, bijeentroepen en
iets druk met elkaar overleggen.
2167.
Daarna zag ik Petrus en Joannes, die zich weer naar de tempel
wendden, door de lamme man om een aalmoes aangesproken
worden. Hij lag vóór de deur, geheel ineengekromd, leunend op
zijn linkerelleboog en hij hield in de rechterhand een kruk,
waarmee hij poogde, doch te vergeefs, zich wat op te richten.
Op zijn bede om een aalmoes reagerend, zei hem Petrus: “Bezie
ons!” De man deed dit en dan zegde Petrus: “Ik heb zilver noch
goud, maar ik geef u wat ik heb: In de naam van Jezus Christus
van Nazareth, sta op en wandel!” Hij richtte hem bij de
rechterhand op en Joannes vatte hem onder de oksels om hem te
helpen opstaan. In een oogwenk stond de arme man vol vreugd,
krachtig en vast op zijn voeten en zag met verwondering dat hij
genezen was. Welhaast zag ik hem springend en juichend door
een tempelgang lopen (Hand. 3, 8).
Maar daar zaten een twaalftal Joodse priesters in hun gestoelten
en ik zag hen met lange halzen naar het rumoer omzien, want de
menigte rondom de genezen lamme werd gedurig groter, zodat zij
eindelijk hun stoelen verlieten en zich verwijderden.
Hierop gingen Petrus en Joannes in de voorzaal (vestibule van de
tempel waar de grote leerstoel staat) en daar zag ik Petrus aan de
ene zijde van de voorzaal op een leerstoel treden, dezelfde waarop
Jezus eens als twaalfjarige knaap onderwezen had.
Dit was niet de leerstoel in het midden, waar de Heer het laatst
gesproken had. De genezen lamme stond in dezelfde kring; veel
volk uit de stad en vele vreemdelingen omringden hem.
De H. Maagd en de overige H. Vrouwen waren reeds vroeger naar
huis gegaan, maar tegen de avond waren nog andere apostelen en
leerlingen binnengekomen, die hier en daar in de tempel het volk
onderrichtten.
Fascikel 34
947
|