De H. Maagd op haar sterfbed.
2208.
Verhaald op 9 augustus 1821, ‘s morgens. –
Ik kwam in Maria’s huis, dat een drietal uren van de stad Efeze
kan liggen. Ik zag er de H. Maagd neerliggen op een lage, zeer
smalle legerstede in haar slaaptent in het deel achter de haard
rechts. De tent (of cel) was helemaal in het wit overspannen.
Met het hoofd rustte zij op een rond kussen; zij zag er zeer zwak
en bleek uit en scheen als geheel verteerd van heimwee.
Haar hoofd en geheel haar lichaam was in een lange wikkeldoek
gewonden (wikkeldoek, zie fasc. 1, nr. 19, voetnoot 43); zij had
een bruin wollen deken over zich liggen.
Ik zag een vijftal vrouwen beurtelings Maria’s slaaptent in- en
uitgaan, als namen zij afscheid van haar. Het was aangrijpend de
vrouwen te zien die weer buiten kwamen; zij maakten met de
handen menig gebeds- en rouwgebaar (vouwden de handen
biddend samen en wrongen die van verdriet). Weer herkende ik
onder hen de nicht van de profetes Hanna (nl. Joanna Chusa) en
ook Mara, een nicht van Elisabet, die ik reeds op de kruisweg had
gezien.
Ik zag dat er nu reeds 6 apostelen hier vergaderd waren, te weten:
Petrus, Andreas, Joannes, Taddeüs, Bartolomeüs en Mattias en
ook één van de 7 diakens, namelijk Nikanor, die altijd zo
gedienstig en liefdadig was.
Ik zag de apostelen rechts in het voorste gedeelte van het huis,
waar zij zich een bidvertrek hadden ingericht. Daar zag ik hen
samen staan bidden26.
26 Deze aanwezigheid van de apostelen bij Maria’s dood, die men meestal
als legendarisch beschouwt, omdat men ze alleen in de apocriefe
geschriften vermeld vindt, wordt door Maria zelf bevestigd in haar
openbaringen aan de H. Brigitta:
Fascikel 34
62
|