Ik heb gezien dat de Hogeraad of Sanhedrin van Jeruzalem naar
alle hoofdplaatsen van het Beloofde Land, waar joodse scholen
(of district-gouverneurs) waren, boden zond met de opdracht
oplettend een man in het oog te houden, van wie de Doper gezegd
had, dat Hij degene was, die komen moest (uitdrukking om de
Messias aan te duiden), en ook dat Hijzelf tot de Doper zou gaan
om diens doop te ontvangen; zij moesten Hem goed nagaan,
inlichtingen inwinnen en verslag uitbrengen, want, indien Hij zich
liet dopen, was het al te duidelijk dat Hij niet de Messias was;
deze toch had de doop van Joannes niet nodig.
Jezus was hun een doorn in het oog; zij zaten met zijn geval
verveeld, want onder meer andere dingen hadden zij over Hem
gehoord dat het dezelfde was, die reeds als knaap in de tempel zo
schitterend geleraard had.
Ook zag ik de boden die naar een zekere stad gingen; ze lag vier
uren van de weg bij Hebron verwijderd en aan de zee, in de
landstreek waar de verkenners van Aäron en Mozes de grote
druiven vonden. (De voornaamste weg naar Gaza liep over
Hebron). Ook zag ik die stad in de toestand waarin ze zich veel
later bevond; misschien zelfs in onze dagen; ik zag weinig huizen
en alleen nog oude fundamenten, maar ik zag een zeer lange rij
tenten, die, naar ik gis, zich tot tegen de zee verlengde. Vele
soorten stoffe en zijde lagen daarin te koop.
Van het oude Nazareth is er maar heel weinig over; toch herkent
men nog de bergen, maar de streek is zoveel als ongebaand, niet
onderhouden en veel is ingestort door regen14.
14 Het land werd onder de Arabieren eeuwenlang verwaarloosd.
Voeg daarbij de periodieke aardbevingen en de stortregens die veel aarde
van de bergen neerspoelden; vandaar dat men bij Nazareth sommige kale
bergen aantreft.
Naar aanleiding van instortingen, men wijst 40 minuten ten zuiden van
Nazareth twee bergtoppen aan, waartussen een ravijn in de vlakte Esdrelon
uitmondt.
Fascikel 9
52
|