208), gaf Jezus haar hoop, zeggende dat hij nog wel
een uitblinker onder de besten zou worden.
In de namiddag zag ik nu de H. Maagd met enige verwante
vriendinnen van Nazareth naar haar woning te Kafarnaüm
terugreizen; er waren knechten met ezels van daar gekomen om
haar af te halen; zij namen nog menige huisraad mee, die de
laatste keer nog te Nazareth achtergebleven was: allerlei deksels,
pakken en ook vaatwerk. Dit alles, ingepakt in kisten van brede
bastrepen en in gevlochten korven van boomschors, werd aan de
flanken der ezels gehangen (cfr. fasc. 2, nr. 59, voetnoot 122).
Het huis van Maria te Nazareth had in haar afwezigheid tot nog
toe er zo sierlijk uitgezien als een kapel; de haard geleek treffend
op een altaar; er was een kast boven geplaatst en hierop stond een
pot met levend groen. In ‘t vervolg zal haar huis door Essenen
worden bewoond.
Gesprekken met de Esseen Eliud.
De gehele dag zag ik Jezus in een zeer vertrouwelijk
gesprek met Eliud; veel daarvan heb ik gehoord, wat ik helaas!
niet meer zal kunnen weergeven.
Eliud ondervroeg Hem over zijn zending en Jezus legde de
grijsaard alles uit; Hij verklaarde Hem
ondubbelzinnig dat Hij de Messias was en Hij weidde
uit over de gehele linie van zijn menselijke
afstamming en over het geheim van de verbondsark
(zie fasc. 1, nr. 25, voetnoot 53).
Uit zijn woorden vernam ik dat deze geheimenis
reeds vóór de zondvloed in de Ark van Noach
gekomen was, en hoe ze van geslacht tot geslacht
werd doorgegeven, en van tijd tot tijd ontnomen en
dan weer teruggeschonken was geworden.
Vooral liet Hij uitkomen dat Maria in haar geboorte
Fascikel 9
94
|