In Jozefs timmerwinkel.
Tegen avond zag ik Jezus met Eliud uit diens woning naar
Nazareth gaan. Nog vóór de muren van de stad, waar Jozef zijn
timmerwinkel had40, woonden verscheidene goede, arme lieden
die bekenden van Jozef waren; meerdere van hun zonen waren
jeugdmakkers van Jezus geweest; Eliud bracht Jezus bij die
mensen; men bood de vereerde gasten een stuk droog brood en
een teug fris water aan. Te Nazareth was het water bijzonder
goed41.
Ik zag Jezus te midden van deze mensen op de grond neerzitten
(cfr. fasc. 1, nr. 13, voetnoot 31) en hen aansporen tot de
doop van Joannes; zij waren verlegen in Jezus’
tegenwoordigheid; vroeger hadden zij Hem wel als huns gelijke
gekend, maar nu werd Hij door Eliud, die hun raadsman en
vertrooster en daarom hoogst eerbiedwaardig in hun ogen was, op
zulk een plechtige wijze bij hen geïntroduceerd; ja, Hij maande
hen ook aan tot de doop (als had Hij gezag).
Zij hadden wel van een Messias gehoord, maar konden zich niet
indenken dat HIJ dit kon zijn.
12 september. –
(Geen mededelingen).
40 Een soort crypte die men te Nazareth als de timmerplaats van Jozef
vereert, ligt hoog op de oostelijke helling van de kleine heuvel. In die buurt
liep ongetwijfeld de stadsmuur; maar die plaats is binnen de stadsmuur,
terwijl de zienster ze schijnt te leggen buiten de muur, of het zou moeten zijn
dat haar bepaling ‘vóór de muur’ alleen slaat op de woningen dezer arme
mensen. De werkwinkels waren, zoals nog hedendaags, van het woonhuis
gescheiden. Ook hadden de ambachtslieden van hetzelfde beroep hun
werkhuizen steeds bij elkaar in dezelfde straat of wijk.
41 Bijzonder goed water. – “O wat aangename en verkwikkelijke drank!” riep
Delancker uit, na er dorstig twee glazen van gedronken te hebben. (blz.
349).
Fascikel 9
102
|