De mensen bij wie Jezus en de vijf leerlingen hun intrek vóór
Nazareth genomen hadden, waren Essenen en vrienden van de H.
Familie; zij woonden hier in gewelven van oud, verbrokkeld
muurwerk; het waren mannen en enige vrouwen, die hier
ongehuwd en gescheiden van elkander leefden; zij hadden kleine
tuinen, droegen lange witte klederen en de vrouwen mantels; zij
hadden eertijds in het dal Zabulon gewoond, bij het kasteel van
Herodes (misschien hetzelfde als in nr. 203, voetnoot 4), maar zij
waren uit vriendschap met de H. Familie naar hier komen wonen.
Die, waarbij Jezus een onderkomen zocht, heette Eliud. Het was
een eerbiedwaardige, langgebaarde grijsaard; hij was een
weduwnaar en werd in zijn oude dag door zijn dochter verzorgd;
hij was een zoon van een broeder van Zakarias (van Hebron).
Deze kluizenaars leefden hier rustig, bezochten de synagoge te
Nazareth en waren de H. Familie zeer genegen. Ook had men
hun, bij Maria’s verhuizing naar Kafarnaüm, de bewaking van het
huis toevertrouwd.
‘s Morgens begaven Jezus’ vijf leerlingen zich in Nazareth om
hun verwanten en bekenden en de school te bezoeken, maar Jezus
bleef bij Eliud. Hij bad met hem en onderhield zich zeer
vertrouwelijk met hem. Deze eenvoudige, deugdzame man
was in vele geheimen ingewijd.
In het huis van Maria waren, benevens zijzelf, vier vrouwen:
- haar nichte Maria van Kleofas;
- Joanna Chusa, nicht van de tempelprofetesse Hanna, een
verwante van Simeon,
- Maria, de moeder van Joannes Markus en
- de weduwe Lea.
Veronika was er niet meer; ook niet meer de vrouw van Petrus,
die ik onlangs in de tollenaarsplaats had gezien (nr. 221).
‘s Morgens zag ik de H. Maagd en Maria van Kleofas tot Jezus
komen; Hij bood zijn Moeder de hand; zijn handelwijze jegens
haar was vol liefde, maar zeer ernstig en kalm.
Fascikel 9
92
|