stond hun zeer raak en zeer streng te woord (cfr. Mt. 9,
11).
Zij brachten het gesprek ook op de Essenen en zij maakten hen uit
voor huichelaars die de Wet niet onderhielden. Doch Jezus
toonde hun aan hoe zij de Wet beter onderhielden
dan zijzelf en de beschuldiging van huichelarij viel
op hen terug. De Essenen kwamen hier ter sprake
naar aanleiding van het zegenen, want zij namen er
aanstoot aan, dat Jezus vele kinderen zegende en zij
raakten dit onderwerp aan, omdat ook bij de Essenen
het zegenen zeer gebruikelijk was. Inderdaad, telkens als
Jezus een synagoge in- of uitging, traden vele vrouwen met hun
kinderen Hem tegemoet; zij baden Hem dan om zijn zegen er
voor.
Wanneer Jezus hier nog woonde, hield Hij zich altijd veel met de
kinderen bezig en deze werden bij Hem stil en rustig door zijn
zegen. Hun huilen, al was het nog zo onbedaarlijk, ging over.
(cfr. fasc. 7, nr. 196). De moeders waren dit nog niet vergeten en
zij brachten Hem daarom ook nu nog hun kinderen, misschien
ook wel om te zien of Hij ondertussen niet trotser geworden was.
Er waren thans enige kinderen bij, die steigerden en achterover
sloegen, alsof zij kramptrekkingen kregen en die geweldig
schreeuwden. Doch na zijn zegen werden zij onmiddellijk gerust;
ik zag uit enige als een donkere damp uitgaan;
Hij legde de knapen de hand op het hoofd en zegende
ze op de manier, gelijk de aartsvaders het deden, met
drie lijnen van het hoofd en de beide schouders
omneer tot aan de schoot, waar die lijnen
samenliepen. Zo zegende Hij ook de meisjes, maar zonder
handoplegging. (cfr. fasc. 2, nr. 58, voetnoot 120). De meisjes
maakte Hij een teken op de mond; ik dacht daarbij dat het
misschien was opdat ze niet te veel zouden praten, maar het hield
ook wel een ander geheim in.
Hij overnachtte met zijn leerlingen in het huis van een Farizeeƫr.
Fascikel 9
116
|