Zij raakten het onderwerp van de besnijdenis aan in
verband met de doop26.
Daar heb ik Jezus de eerste maal over dit teken van
Gods Verbond met Abraham horen spreken, maar ik kan
zijn woorden niet nauwkeurig herhalen. Wat Hij zei, kwam
hierop neer, dat dit teken een reden van bestaan had,
die zou ophouden, zodra Gods volk niet meer vleselijk
uit de stam van Abraham, maar geestelijk uit de
doop van de H. Geest geboren zou worden.
Van de Nazireeën zijn er zeer velen christen geworden, doch zij
hielden zo streng aan het jodendom vast dat velen het aan het
christendom wilden verbinden, ermee vermengen en tot ketterij
vervielen; (Judaïzanten werden en het jodendom nodig achtten ter
zaligheid; dit sluit de ontkenning van het principe in, dat alleen
Jezus Christus ons redt).
Jezus in een tollenaarsplaats.
3 september = 1 Eloel (= 6e maand); Nieuwe Maan. –
Op 3 september ging Jezus uit Jizreël weg, en, na zich een tijdlang
naar het oosten gewend te hebben, richtte Hij zich om de berg, die
tussen Jizreël en Nazareth ligt, naar het noorden, naar de kant van
Nazareth toe. Twee uren van Jizreël vertoefde Hij in een rij
26 Besnijdenis. – Bestond bij sommige volkeren, b.v. de Egyptenaren reeds
vóór Abraham. God maakte ze tot een verbondsteken tussen Hem en zijn
volk en verhief het tot een soort sacrament; het lijfde het kind acht dagen na
zijn geboorte in bij het uitverkoren volk van God; het bracht de verplichting
mee de voorschriften van het verbond na te komen, maar dan ook het recht
op Gods bijzondere zegeningen en bescherming.
De lichamelijke besnijding wees de besnedene op de plicht ook zijn
hart te besnijden, zijn boze hartstochten en begeerlijkheden te
beteugelen: “Besnijdt uwe harten.” (Deut. 10, 16; cfr. 36, 6; Jer. 4, 4).
Ze vervulde voor de Joden enigszins de rol van doopsel, en moest dus
ophouden, nadat dit sacrament ingesteld was.
Fascikel 9
76
|