Waarschijnlijk sliepen zij beurtelings bij ploegen onder de vaart,
terwijl enigen roeiden. Bij hun instijgen werd een trap
uitgeslagen (om uit het water in het schip te stijgen).
verhaalt. Men zou het feit best kunnen situeren bij Mt. 9, 1; bij Mk. 5, 21; bij
Lk. 8, tussen de verzen 39 en 40.
Op deze plaats maakt Brentano de volgende lange bemerking:
In het evangelie staat een wandelen van Jezus op het water na Joannes’
onthoofding, maar op dit ogenblik is hij nog in leven; Herodes’ geboortedag
valt in januari (8 januari nr. 1011).
In het evangelie staat dit wonder van het wandelen op het Meer na de eerste
broodvermenigvuldiging, maar thans heeft deze nog geen plaats gehad. (Mt.
14, 13, 21; Mk. 6, 35-44; Joa. 6, 1-14).
De broodvermeerdering van nr. 932, (fasc. 20) komt hier niet in aanmerking,
als niet vermeld in het Evangelie.
De evangelische vermenigvuldiging der 5 broden en 2 vissen, komt nog, zei
K., en zij geloofde ook dat Jezus nog een tweede maal op het water zal
wandelen, nl. juist na die vermenigvuldiging.
Ditmaal hadden zich ook geen mensen over Jezus’ aankomst verwonderd,
daar niemand buiten de leerlingen gezien had of wist dat Hij niet mee
afgevaren, maar achtergebleven was (cfr. Joa. 6, 25).
Tot hier de woorden van Brentano, die wij nog even ingekort hebben. Door
deze argumentatie wil hij aantonen dat het voorgaande verhaal van Jezus’
wandelen op het Meer een ander en vroeger geval is, dan het wandelen dat
de Evangeliën vermelden, nl. Mt. 14, 22-34; Mk. 6, 45-53; Joa. 6, 16-21.
Daarna vervolgt Brentano:
Het is nu af te wachten of dit ook zo zal uitkomen, gelijk onlangs op haar
eerste verhaal van de opwekking der dochter van Jaïrus, een tweede
gevolgd is, en dit laatste geheel in overeenstemming met het
evangelieverhaal, dat de genezing van de bloedverliezende vrouw er bij
betrekt.
Eerste verhaal fasc. 20, nr. 890; tweede verhaal fasc. 20, nr. 924.
Fascikel 21
1736
|