23. Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods,
24. en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
25. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn
rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods
gepleegd waren, had laten geworden –
26. om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is,
ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is.
27. Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Door welke wet? Der werken? Neen, maar
door de wet van geloof.
28. Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken
der wet.
29. Of is God alleen de God der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der heidenen.
30. Indien er namelijk één God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de
onbesnedenen door het geloof.
Abraham door het geloof gerechtvaardigd
31. Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen
wij de wet.
***
Romeinen 4
1. Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft?
2. Want indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God.
3. Want wat zegt het schriftwoord? Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid
gerekend.
4. Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting.
5. Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt,
wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid,
6. gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie God gerechtigheid toerekent zonder werken:
7. Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn.
8. Zalig de man, wiens zonde de Here geenszins zal toerekenen.
9. Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: Het
geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend.
10. Hoe werd het hem dan toegerekend? Was hij toen besneden of onbesneden? Niet besneden,
maar onbesneden.
11. En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat
hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen,
opdat hun [de] gerechtigheid zou worden toegerekend,
12. en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn,
maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn
onbesneden staat bezat.
13. Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam
der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs.
14. Want indien zij, die het van de wet verwachten, erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder
inhoud en de belofte zonder gevolg.
15. De wet immers bewerkt toorn; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding.
16. Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou
gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof
van Abraham zijn, die de vader van ons allen is,
17. gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld – voor het
aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot
aanzijn roept.
Fascikel 21
1812
|