10. Ziet toe, dat gij niet één dezer kleinen veracht. Want Ik zeg u, dat hun engelen in de
hemelen voortdurend het aangezicht zien van mijn Vader, die in de hemelen is.
11. [Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te behouden.]
Het verloren schaap
12. Wat dunkt u? Indien een mens in het bezit is gekomen van honderd schapen en één ervan
raakt verdwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het
dwalende te zoeken?
13. En gebeurt het, dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich over dat ene meer
verblijdt dan over de negenennegentig, die niet verdwaald waren.
14. Zó bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één dezer kleinen verloren
gaat.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Dit veroorzaakte de Farizeeën een groot misnoegen en de zieken
moesten wachten. Daarna evenwel ging Hij tot hen, van
wie Hij er vele genas.
Vervolgens leerde Hij in de synagoge over Jozef en
sprak nogmaals over de waarde van de kinderen,
omdat de Farizeeën Hem opnieuw de stoornis van heden te laste
legden.
Toen Jezus uit de synagoge ging, kwamen ook nog drie vrouwen
tot Hem, die met Hem alleen wilden spreken. Nadat Hij zich
afgezonderd had, vielen zij vóór Hem neer en deden Hem hun
beklag over hun mannen; zij baden Hem hen toch te helpen, daar
zij door onzuivere geesten geplaagd werden en ook zijzelf,
wanneer zij tot hun mannen naderden, er door aangevochten
werden. Zij hadden gehoord dat Hij Magdalena geholpen had, en
zij smeekten Hem zich nu ook over henzelf te erbarmen. Jezus
stuurde ze heen en beloofde dat Hij hen ten huize zou
komen bezoeken.
Nu ging Hij nog met de leerlingen in het huis van een zekere
Simeon, een eenvoudig man, die, naar ik meen, tot de gehuwde
Essenen behoorde. Hij was, gelijk zijn vrouw, van middelbare
leeftijd en de zoon van een Farizeeër van Dabrat bij de Tabor.
Hier nam Jezus met de leerlingen al staande een verversing.
Fascikel 21
1845
|