Ook kwam in deze uiteenzetting voor, dat zij zich
niet moesten afvragen hoe de zonde in de wereld
gekomen is; ze is er in gekomen door de
ongehoorzaamheid, maar de zaligheid door de
gehoorzaamheid en het geloof;
ik kan echter niet identiek herhalen wat Hij zoal zei (cfr. Rom. 3,
21-4-5).
Romeinen 3
De Joodse voorrechten en Gods trouw
1. Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis?
2. Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats [toch] dit, dat hun de woorden Gods zijn
toevertrouwd.
3. Wat toch is het geval? Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw
Gods tenietdoen?
4. Volstrekt niet! Maar het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenachtig, gelijk
geschreven staat: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in uw woorden, en overwint in uw
rechtsgedingen.
5. Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan
zeggen? Is God, die zijn toorn doet voelen – ik spreek op menselijke wijze – soms
onrechtvaardig?
6. Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?
7. Maar, indien de waarachtigheid Gods door mijn leugen des te overvloediger is gebleken tot
zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld?
8. Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wij het
kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen is welverdiend.
Alle mensen zondaars
9. Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebben immers
tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn,
10. gelijk geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet één,
11. er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt;
12. allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is,
zelfs niet één.
13. Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen;
14. hun mond is van vloek en bitterheid vol;
15. Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten,
16. verwoesting en ellende zijn op hun wegen,
17. en de weg des vredes kennen zij niet.
18. De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
19. Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat
alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God,
20. daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet
doet zonde kennen.
De gerechtigheid Gods en de dood van Jezus
21. Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet
en de profeten getuigen,
22. en wel gerechtigheid Gods door het geloof in [Jezus] Christus, voor allen, die geloven; want
er is geen onderscheid.
Fascikel 21
1811
|