zich met de mensen verenigen en moesten zij hem tot dat doel
zoveel mogelijk uitbreiden. Zij offerden ook met het derde deel
van hun spijzen in de zon te laten verteren, of wellicht legden zij
die spijzen daar voor hongerigen, die ze konden wegnemen, wat
ik ook wel gezien heb.
Deze mensen zag ik volslagen eenzaam leven, afgezonderd van de
nog niet talrijke landbewoners; deze woonden verre van elkaar in
enige steden, die op de wijze van de vaste tentsteden gebouwd
waren. Ik zag die mannen in de verschillende gewesten van het
land rondgaan, bronnen graven, enige wildernissen vruchtbaar
maken en op enige plaatsen grondstenen leggen, waar later steden
gebouwd werden (cfr. nr. 967, voetnoot 494).
Ik zag hen boven ganse gewesten de boze geesten uit de lucht
verdrijven en ze naar andere slechte, zompige, nevelige plaatsen
verbannen511. Ik zag toen weer dat de boze geesten zich meestal
in zulke onvruchtbare gewesten ophouden. Ik zag die mannen
vaak tegen die geesten worstelen en strijd leveren.
In het begin was ik verwonderd dat op die plaatsen, waar zij
stenen legden, die weldra weer door de wilde natuur overwoekerd
en verborgen zouden worden, later steden moesten ontstaan.
511 K.‘s uitdrukkingen ‘boze geesten in het luchtruim’ en ‘zompige, nevelige
plaatsen’ herinneren:
-
de eerste aan het woord ‘in coelestibus’ van Paulus,
-
de tweede aan Jezus’ woord: “Als de duivel van iemand is
uitgegaan, zwerft hij rond in onvruchtbare plaatsen.”
(Ef. 6, 12; Mt. 12, 43).
“De plaatsen of gewesten, waar de boze geesten machtig zijn”, zegt K.
ergens nog, “zie ik steeds donker en nevelig.”
“Te Nazareth, werkten deze drie mannen aan de spelonk van de
boodschap”, zegt K. nog in dit nummer.
Over die spelonk zegt Abel in zijn ‘Géographie de la Palestine’, blz. 439:
“Ze is te kunstmatig om tot de natuurlijke grotten van Nazareth gerekend te
kunnen worden.”
Fascikel 21
1865
|