12. voor hen zal het een heffing zijn uit de heffing van het land, een allerheiligst gebied naast
dat der Levieten.
13. De Levieten krijgen, evenwijdig aan het gebied der priesters, een lengte van
vijfentwintigduizend (el) en een breedte van tienduizend (el). De gehele lengte is
vijfentwintigduizend (el) en de breedte tienduizend (el);
14. zij mogen daarvan niets verkopen noch verruilen; zij mogen het beste deel van het land
niet aan anderen overdragen, want het is de HERE heilig.
15. Doch vijfduizend (el), het overschot in de breedte langs de vijfentwintigduizend, dat is niet
heilig, maar bestemd voor de stad, tot woonplaats en tot open veld, en de stad zal in het
midden daarvan liggen.
16. Dit zullen haar afmetingen zijn: de noordzijde vierduizend vijfhonderd (el), de zuidzijde
vierduizend vijfhonderd, de oostzijde vierduizend vijfhonderd en de westzijde vierduizend
vijfhonderd;
17. en de stad zal een open veld hebben: noordwaarts tweehonderd vijftig (el), zuidwaarts
tweehonderd vijftig, oostwaarts tweehonderd vijftig en westwaarts tweehonderd vijftig.
18. Het overschot in de lengte evenwijdig aan de heilige heffing: tienduizend (el) oostwaarts en
tienduizend westwaarts; dat zal evenwijdig zijn aan de heilige heffing, en de opbrengst daarvan
zal zijn tot onderhoud van hen die in de stad arbeiden.
19. Zij die in de stad arbeiden uit alle stammen Israëls, zullen dit bewerken.
20. De gehele heffing zal vijfentwintigduizend bij vijfentwintigduizend (el) zijn; als een vierkant
moet gij de heilige heffing bepalen met inbegrip van het bezit der stad.
21. Het overige echter is voor de vorst: het gebied aan weerszijden van de heilige heffing en
het bezit der stad, langs de vijfentwintigduizend (el) van de heffing tot aan de oostgrens, en
westwaarts langs de vijfentwintigduizend (el) tot aan de westgrens, evenwijdig aan de
stamgebieden, zal voor de vorst zijn. En de heilige heffing en het heiligdom van het huis zullen
in het midden daarvan zijn.
22. Uitgezonderd het bezit der Levieten en het bezit der stad, die liggen tussen wat van de
vorst is, zal wat tussen de grens van Juda en die van Benjamin ligt, voor de vorst zijn.
23. Wat nu de overige stammen betreft, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één deel;
24. naast het gebied van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één deel;
25. naast het gebied van Simeon, van de oostzijde tot de westzijde: Issakar één deel;
26. naast het gebied van Issakar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één deel;
27. naast het gebied van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één deel;
28. en naast het gebied van Gad aan de zuidzijde, naar het zuiden toe, loopt de grens van
Tamar over het water van Meribat-Kades, langs de beek tot de grote zee.
29. Dit is het land, dat gij ten erfdeel moet verloten onder de stammen Israëls, en dit zijn hun
delen, luidt het woord van de Here HERE.
De heilige stad
30. En dit zijn de uitgangen der stad: aan de noordzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang
is, –
31. de poorten der stad dragen de namen der stammen Israëls – drie poorten op het noorden:
een Rubenpoort, een Judapoort en een Levipoort;
32. aan de oostzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een Jozefpoort,
een Benjaminpoort en een Danpoort;
33. aan de zuidzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een
Simeonpoort, een Issakarpoort en een Zebulonpoort;
34. en aan de westzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, eveneens drie poorten: een
Gadpoort, een Aserpoort en een Naftalipoort.
35. De omtrek is achttienduizend (el) en de naam der stad zal voortaan zijn: de HERE is aldaar.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Fascikel 21
1750
|